Godheid beleefd in symbolische vormen
JERUZALEM - De meeste mensen in het Midden-Oosten geloofden in de eerste eeuw nog in veel goden, maar daarna zou het joodse geloof in één God snel terrein winnen. Afbeeldingen van de Godheid in het monotheïsme waren verboden en de aanhangers moesten het dus met andere symbolen doen. Welke dat zijn, is deze zomer te zien in het Bijbellandenmuseum in Jeruzalem.
De samensteller van de tentoonstelling, dr. Joan Goodnick Westenholz, wijst erop dat het monotheïsme niet beperkt was tot het jodendom, het christendom en de islam. Monotheïsme kwam ook voor bij heidense en gnostische groepen. De zonnegod Helios bijvoorbeeld werd in Egypte als enige god vereerd.De oudste joodse symbolen waren gebaseerd op voorwerpen uit de tempel. De menora (zevenarmige kandelaar) komt voor het eerst voor in de tijd van de Hasmoneeën (165 tot 37 voor Chr.). Joden waren aanvankelijk echter terughoudend in het gebruik van de menora. Sommige wetenschappers zeggen dat de menora ook een symbool van nederlaag en verwoesting was. De kandelaar was te zien op de triomfboog van Titus in Rome nadat de tempel in 70 na Christus werd verwoest. De menora komt bijvoorbeeld niet voor op de munten die geslagen werden in de tijd van de tweede joodse opstand onder Bar Kochbah (132-135).
Vanaf de derde en de vierde eeuw zou de menora een belangrijke opgang maken. Het veelvuldig gebruik ervan duidt erop dat het symbool in een behoefte voorzag. Joden gebruikten de menora bijvoorbeeld als embleem op zegels waarmee ze brieven sloten. Het is onzeker of die nu de Messias symboliseerde, de Godheid, de verlossing of de joodse godsdienst. Waarschijnlijk gaven verschillende groepen er verschillende betekenissen aan.
Een ander populair symbool onder Joden was de schep die de priester in de tempel bij het wierookoffer gebruikte. Joden bleven dit symbool ook gebruiken nadat de tempel werd verwoest. De schep drukte het verlangen uit om de tempel van Jeruzalem te herbouwen. Inmiddels is het teken in onbruik geraakt, hoewel het verlangen naar de herbouw van de tempel blijft bestaan.
In de joodse traditie kwam vanaf het begin van de Hasmonese periode ook de vijfpuntige ster voor, omringd door de letters ”Jeroesjalajim”, Hebreeuws voor Jeruzalem). De ster was het symbool van Jeruzalem.
Joden in Praag gebruikten in de dertiende en de viertiende eeuw als eersten de zespuntige ster, die ook bekendstaat als davidsster. Vandaag de dag komt de davidsster veelvuldig voor, onder meer op de Israëlische vlag.
Christelijke symboliek
Voor zover bekend gebruikte de kerk in de eerste eeuw geen symbolen. De christelijke symboliek duikt voor het eerst op omstreeks het jaar 200 in de catacomben (ondergrondse begraafplaatsen) van Rome. Christenen leenden de symbolen uit de cultuur die hen omringde en gaven er vervolgens een eigen interpretatie aan.
Dat geldt bijvoorbeeld voor de afbeelding van de goede herder. Grieken beeldden onder anderen Hermes, de zoon van Zeus, af als herder die een schaap op zijn schouders draagt. Voor christenen was Jezus de Goede Herder bij uitstek.
In de tweede en de derde eeuw begonnen ze ook de vis te gebruiken. Het werd een symbool waaraan ze elkaar herkenden. Het Griekse woord voor vis is de acroniem voor ”Jezus Christus, Zoon van God, Redder”. Christenen zagen in de vis ook het teken van de doop.
Het oudste specifiek christelijke symbool is het christogram, met de letters X en P en de alfa en de omega, de eerste en de laatste letter van het Griekse alfabet. Het komt vanaf de derde eeuw voor in de catacombe van Callixtus in Rome. In de vierde eeuw drukten christenen de overwinning van Christus op de zonde ermee uit.
Het kruis deed zijn intrede in de vierde eeuw, nadat keizer Constantijn zich tot het christelijk geloof had bekeerd. Het kruis herinnerde aanvankelijk aan de wrede Romeinse executies, maar langzamerhand ging het de overwinning over de dood betekenen. Het volksgeloof wilde dat het kruis bescherming bood tegen het kwaad.
Met de komst in de vierde eeuw van de eerste pelgrims naar het Heilige Land ontstond de behoefte aan fysiek contact met Bijbelse plaatsen. Christenen namen kleine stukjes klei mee met afbeeldingen van Bijbelse gebeurtenissen, zoals een plaatje van de wijzen uit het Oosten in Bethlehem. Na terugkeer hingen ze de tabletjes thuis op. Bijgeloof speelde ook een rol: de afbeeldingen zouden bescherming bieden tegen ziekten of natuurgeweld.
Islamitische traditie
In de Hadith (de islamitische traditie) worden zeventien uitspraken aan Mohammed toegeschreven die afbeeldingen van mensen of dieren verbieden. Islamitische geleerden zeiden dat dit was om de wijdverbreide afgodenverering te stoppen.
Moslims moesten het dus doen met andere afbeeldingen van figuren of objecten. Ze gebruikten ook symbolen die inmiddels alleen nog maar in het jodendom voorkomen. In de achtste eeuw sloegen ze in Palestina munten met de menora en daarom heen de woorden van de ”shahada”: „Er is geen God dan Allah en Mohammed is zijn profeet.”
Sterren waren zeer belangrijk in de islamitische symboliek. Dat gold voor zowel de vijfpuntige als de zespuntige ster. De zespuntige ster bleef in gebruik tot zelfs na de oprichting van de staat Israël, die de davidsster als belangrijk symbool zou gebruiken. Marokko veranderde pas in 1953 zijn vlag van een vijfpuntige ster in een zespunter.
De tentoonstelling in het Bijbellandenmuseum is tot oktober te zien. Een deel van de tentoongestelde objecten zijn aan het museum gegeven, andere zijn te leen. De munten zijn uitgeleend door het Israël Museum, dat naast het Bijbellandenmuseum staat. Het Bijbellandenmuseum richt zich op de landen waarin de Bijbel is ontstaan.