Mensen
Het is alsof God hier wil zeggen: Luister toch naar Mijn stem. Ik heb u wat te zeggen. Gij zijt mensen, maar Ik ben uw God. Hier wil de Heere zeggen wat de mens is in zijn oprechtheid voor de val. Hij wil hun ook vertellen wie hij is in de staat der verdorvenheid en in de staat der genade.Voor de val was de mens een schoon en volmaakt schepsel met een verstand dat werd bestraald met de glans van het goddelijk licht. Hij had ook een heiligheid in zijn wil, waarmee hij in God rustte en Hem beminde. Hij had een lichaam waarvan leden wapenen der gerechtigheid waren. Maar in de staat der verdorvenheid is dit schone schepsel van zijn God afgevallen en heeft het zich verkocht aan de duivel. De mens kreeg een duivelse natuur en is gekomen in een afschuwelijke en walgelijke staat. Hij is nergens anders toe bekwaam dan om alle gruwelen tegen God en de mensen te bedrijven. Ja, het is voor die verdorven mens al zijn lust in de zonde te leven. Als hij maar zijn lust mag opvolgen.
O, zondaar die nog in de natuurstaat leeft, wat bent u een vreselijk monster. Kon u uzelf maar eens een ogenblikje zien, u zou van uzelf walgen. U bent erger dan de duivel, want u zondigt tegen Gods lankmoedigheid en waarschuwingen. U zondigt tegen het licht van het Evangelie en dat heeft de duivel niet gedaan. Bekijk toch uw verstand. Het is verduisterd. Gij weet niet dat gij blind en naakt zijt!
Henricus de Frein, predikant te Middelburg (Practicale leerredenen, 1725)