Hubert Duifhuis, laatste pastoor, eerste predikant
UTRECHT - De eerste predikant van de Utrechtse Jacobikerk, Hubert Duifhuis, hechtte geen waarde aan uniformiteit en orthodoxie. Zijn opvattingen waren anders dan van alle confessionele kerken.
Professor Benjamin Kaplan, hoogleraar Nederlandse geschiedenis in Londen en hoogleraar religiegeschiedenis in Amsterdam, hield donderdag een lezing over Duifhuis. Hij deed dit op uitnodiging van ”Kerken Kijken Utrecht” en met medewerking van de kerkenraad van de Jacobikerk in Utrecht. Prof. Kaplan heeft een diepgaande studie gemaakt van de Reformatie in Utrecht en van Duifhuis, getiteld ”Calvinists and Libertines. Confession and Community in Utrecht 1578-1620”.Hubert Duifhuis diende de Jacobikerk in de tijd van de Reformatie van 1574 tot 1581, eerst als rooms-katholiek pastoor en later als predikant van de duifhuisianen. Duifhuis heeft zichzelf nooit predikant genoemd, al staat hij wel als eerste genoemd op het predikantenbord dat in de Jacobikerk hangt, overigens met de vermelding ”pastoor”.
Kaplan opende zijn lezing met een situatieschets van de chaotische tijd in het midden van de zestiende eeuw. Er was grote behoefte aan verandering. Er waren allerlei stromingen binnen de Rooms-Katholieke Kerk van die tijd. Veel priesters en leken hadden dezelfde ideeën als Duifhuis en waren ervan overtuigd dat er een evangelische hervorming van de kerk nodig was. „Er waren ook allerlei godsdienstige stromingen buiten de kerk, zoals wederdopers en sacramentariërs, maar er was over de gehele linie geen concreet idee over wat voor hervorming er plaats moest vinden.”
Duifhuis was pastoor in Rotterdam geweest. Toen hem daar de grond te heet onder de voeten werd -de inquisitie zat hem op de hielen- vluchtte hij naar Keulen, waar hij contacten onderhield met het Huis der Liefde. Hij verbrak die contacten toen er regels werden gesteld om volwaardig lid van het Huis der Liefde te kunnen zijn. „In Keulen heeft Duifhuis zich ongetwijfeld laten inspireren door Duitse mystici als Meister Eckhart en Tauler.”
In 1574 werd hij benoemd in de Utrechtse Jacobskerk, waar hij met de pastoor Van Est de parochie leidde. In 1577 stopte hij met het afnemen van de biecht en ging zich richten tegen de beelden en „pauselijke superstitiën.” Het aantal volgelingen groeide snel onder alle lagen van de bevolking.
„In juni 1578 brak hij met het katholicisme en diende hij een verzoek in bij het stadsbestuur om als pastoor op gereformeerde wijze te mogen preken. Dat verzoek werd eerst afgewezen. Duifhuis verliet de stad, waarop grote onrust onder de bevolking van Utrecht ontstond. De raad van Utrecht vroeg hem vervolgens terug te keren en te preken zoals hij voor God verantwoorden kon. Duifhuis keerde terug naar Utrecht en hervatte zijn werk.”
Duifhuis vond dat hij alleen verantwoording schuldig was aan God, het enige gezag dat hij erkende. Als consequentie van deze overtuiging was Duifhuis ertegen dat een consistorie (kerkenraad) het gezag zou vormen in een kerkelijke gemeenschap en verzette hij zich tegen tuchtmaatregelen. De kerk moest niet tussen God en de mensen gaan staan. „Iedereen was welkom bij het heilig avondmaal. Hij was ronduit tegen de calvinistische belijdenisgeschriften als de Nederlandse Geloofsbelijdenis (1561) en de Heidelberger Catechismus (1563). Hij noemde dat „menselijke verordeningen die haaks stonden op de christelijke vrijheid.””
Uit de bewaard gebleven preken van Duifhuis blijkt dat hij sterk beïnvloed is door de mystiek. Hij spreekt over ”het ontledigen van het zelf” om de Heilige Geest binnen te laten, om zodoende deel te krijgen aan het goddelijke. Dat vormde de ideologische basis voor zijn tolerantie ten opzichte van allerlei verschillende geloofsopvattingen. Rond de Reformatie was ongeveer de helft van de bevolking geen lid van een kerk, terwijl er wel verschillende geloofsopvattingen bestonden.
Met de komst van de eerste calvinistische predikant in Utrecht, Werner Helmichius in 1578, ontstond er een scheiding der geesten in Utrecht tussen de duifhuisianen en de consistorialen, de calvinisten. Een scheiding die de stad voor minstens 25 jaar in haar greep hield. Helmichius heeft studeerde in Genève en Heidelberg en diende de vluchtelingengemeente in Frankfurt. Hij kritiseerde Duifhuis vanwege zijn libertijnse opvattingen. Libertijns had een zeer slechte betekenis in die periode. Het stond voor een losse moraal en stuurloosheid.
Duifhuis vond dat de calvinisten hetzelfde deden als de rooms-katholieken door de uniformering en het sterk hechten aan geloofsbelijdenissen. Hij hechtte geen waarde aan uniformiteit en orthodoxie. Zijn opvattingen waren anders dan van alle confessionele kerken.
Duifhuis had veel volgelingen in Utrecht, maar heeft nooit de behoefte gevoeld om in Utrecht en daarbuiten kerken in dezelfde geest te stichten. Het stadsbestuur wilde dat wel, maar Duifhuis was van mening dat elke lokale gemeenschap haar eigen kerk verdiende, een kerk die ruimte gaf aan vele geloofsopvattingen, waar een levende gemeente was, waar ieder zich welkom kon voelen.
Uiteindelijk werd in de zeventiende eeuw het calvinisme de dominante stroming, maar tegelijkertijd is er altijd een niet te verwaarlozen stroming blijven bestaan die tolerant stond tegenover andere geloofsopvattingen in de Nederlandse Republiek. Duifhuis en zijn geestverwanten zijn medegrondleggers van die stroming geweest.