Boomloos landje in de oceaan
De aanvallen van de kleine jagers, een agressieve meeuwensoort, zijn meedogenloos. Voorover vallend in het gras om de puntige snavels van deze piraten te ontduiken, ontdek ik dat het broedseizoen hier eind juli niet voorbij is. Vlakbij moet een donzig kuiken mijn afgang volgen. Onvermoeibaar herhalen de ouders hun valkachtige duikvluchten en val ik opnieuw plat. Bij de rand van het eiland is het voorbij. Hijgend kijk ik 40 meter de diepte in, waar de Atlantische Oceaan op de rotsen beukt. Papegaaiduikers scheren langs. Op Fair Isle ben ik een indringer. Dit eiland vol ongerepte natuur en van onvergetelijke schoonheid is van vogels.
De koffer die in juli gepakt is voor een verblijf op de Shetlandeilanden bevat geen strandlakens en badpakken, wel een vogelboek, een verrekijker, een wollen trui en een warme fleece. Terwijl we vanuit een busje de eerste impressies van de Shetlands op ons laten inwerken, meldt de chauffeur dat de hoogste temperatuur hier ooit gemeten 24 graden Celsius was, de altijd aanwezige wind vermoedelijk niet meegerekend. De ruim honderd eilanden van de Schotse Shetlands zijn ondanks milde winters allesbehalve subtropisch.
Groene weiden met wollegras en meer dan voldoende schapen voor alle Schotse slapelozen, wisselen af met stille binnenmeren vol fuiken. De mensen leven er voornamelijk van de visvangst. Het vissersleven weerspiegelt zich in talloze bootjes aan de waterkant, in wapens op gebouwen, in ijzeren vissen die in Lerwick om lantarenpalen slingeren.
Over hoge schoorstenen, ”stone walls”, recht uitgesneden akkertjes en huizen waar schrijvers van dromen, strijkt helder licht, alsof het nog voorjaar is. De wind trekt grillige voren over het water. Langs de bermen groeien klaver en wikke. Daartussen sprankelt het hemelsblauw van vergeet-mij-nietjes.
Babbie
Af en toe passeert een auto. „Spitsuur”, meldt de chauffeur met gevoel voor understatement, daarmee een ultiem vakantiegevoel uitdelend. Hier bestaat het nog, de stilte. In het noorden van Mainland verrijst aan de voet van een helder meer het uit de achttiende eeuw stammende Busta House Hotel, dat een overnachting meer dan waard is. Krakende vloeren, gangen met onverwachte wendingen en een dickensiaanse huiskamer zijn nog maar het begin. De gastvrijheid, het eten en de geest van Barbara Pitcairn die volgens de overlevering rondwaart, maken het plaatje af.
’Babbie’ Pitcairn, luidt de geschiedenis, wilde trouwen met neef John Gifford, de zoon des huizes, zo rond 1748. Johns ouders weigerden. Zijn moeder zag hem liever dood aan haar voeten dan dat hij een huwelijk sloot met een verweesde nicht. Moeders ’wens’ kwam uit toen John verdronk en men hem voor haar neerlegde. Babbie onthulde dat zij intussen toch getrouwd waren en jawel, ze verwachtte ook een kind. De ouders weigerden het huwelijk te erkennen, verbanden Babbie naar Lerwick, zo’n veertien uur varen destijds, en voedden haar zoon op in Busta House. Maar Babbies geest waart nog altijd rond, op zoek naar haar zoon en haar verloren liefde. Zegt men.
Kwartelkoning
De keuze die gemaakt wordt tussen de boot of het vliegtuig naar Fair Isle, draait om tijd en geld. De boot kost nog geen drie Engelse ponden, maar doet er veertien uur over om het verst afgelegen en door zeventig mensen bewoonde eiland te bereiken, dat tussen de Orkney’s en de Shetlands in ligt. Vliegen is kostbaar, maar scheelt een dag. Binnen een halfuur sta je op de zanderige landingsbaan van het 5 kilometer lange en 3 kilometer brede, boomloze eiland. De terminal ziet eruit als een schuur. Het Robinson Crusoë-gevoel wakkert aan. In de haven relativeert de aankomst van de boot, de Good Shepard IV, deze emotie een beetje. Gasten en goederen worden door eilandbewoners warm onthaald.
Holly Shaw, die met haar man Deryk de Fair Isle Lodge en de Bird Observatory draaiende houdt, stuurt met vaste hand de oude bus over de te smalle weggetjes. Het gros van de gasten die ze verwelkomt, is vogelliefhebber. Het vogelobservatiecentrum doet al meer dan vijftig jaar wetenschappelijk onderzoek en de ruim dertig bedden zijn veelvuldig bezet met ornithologen en amateurs die op jacht zijn naar bijzondere soorten. Hoewel de plek waar nou net de kwartelkoning huist, voor onbevoegden is verboden, hoeft niemand lang te zoeken. In de baai van de haven drijft tegen de achtergrond van steile kliffen de zwarte zeekoet. Kuifaalscholvers doen zich tegoed aan vis en de eerste papegaaiduikers benemen je de adem. Dikke, donzige kuikens van noordse stormvogels kijken verveeld vanaf de rotsen naar beneden. Een eidereend met jongen dobbert langs de vloedlijn.
Roze spreeuw
Terwijl gasten broederlijk de huiskamer van de Fair Isle Lodge bevolken, het enige hotel op een enkele ”bed and breakfast” na, blijkt uit een diapresentatie dat tijdens de trek heel wat exotische vogels de vangnetten invliegen. Beelden van de roze spreeuw, de sperwer de grasmus en de nachtzwaluw doen soortenjagers watertanden. De netten staan verspreid over het eiland en werken als een fuik. Vogels volgen vlieglijnen en belanden via de netten in een kastje. Alan Bull, een jonge ornitholoog die hier ooit aanwaaide en sindsdien ’s zomers op het eiland werkt, laat in alle vroegte zien hoe de controle van de netten in het werk gaat. Slechts een vlossig fratertje en een zwartkop zijn de oogst van deze ochtend. Bull pakt de zangvogeltjes beet. Ze verdwijnen in katoenen knikkerzakjes die opeens tot leven komen. Bij thuiskomst weegt en ringt hij de vogels en laat ze door het open raam weer wegvliegen. Het fratertje weegt iets meer dan 10 gram. Tijdens de trek in het voor- en najaar is de oogst overweldigend en levert elke rondgang verrassingen op.
Je ontkomt op Fair Isle niet aan het saamhorigheidsgevoel, dat tijdens een kerkdienst op zondagmorgen in de kleine witte kerk uit 1892 wordt versterkt. Tweestemmig en zuiver zingen eilanders oude hymns. „Just as I am - without one plea,/ But that Thy blood was shed for me.”
„Je kunt hier niet als solist leven”, bevestigt grootvader Thomson. „Hier op het eiland ben je onderdeel van een samenleving.” Hij doet geduldig voor hoe ik een dunne draad moet spinnen. De spinnewielen maakt hijzelf. Zijn zoon Stewart is stoelenmaker, kleinzoon Ewen vioolbouwer.
Talenten
Op een eiland dat niet door toeristen wordt overspoeld, lijken alle aanwezige talenten opengebloeid. Het valt namelijk op hoe veelzijdig eilanders zijn. Grootvader Thomsons maakt zijn spinnewielen en door hem ontworpen spinstoelen, maar heeft daarnaast de reputatie alles te kunnen repareren. Als een Willie Wortel vindt hij bovendien zijn eigen gereedschap uit. Ooit was hij vuurtorenwachter, net als zijn zoon Stewart, die, geïnspireerd door oude strandstoelen, rechte fauteuils maakt met rugleuningen van gevlochten haverstro. Toen Stewart vuurtorenwachter was en vele uren in eenzaamheid doorbracht, begon hij te schilderen. Daarvoor ontbreekt momenteel de tijd, want hij is ook elektricien en er staan nog vele stoelen op de wachtlijst. Stormachtige zeetaferelen in olieverf illustreren het uitzicht van eilandbewoners.
Bescheiden laat vioolbouwer Ewen ons de fraaie klanken horen die hij zijn laatstgebouwde viool ontlokt. Tevreden is hij nooit, het kan altijd beter.
Het is bepaald niet verwonderlijk dat breien van oudsher een veelbedreven ambacht is, op dit eiland vol schapen. Vrouwen breien vooral in de wintermaanden de beroemde truien met ingewikkelde patronen en kleuren. Het meeste gaat met de machine, maar alles wordt handmatig afgewerkt. Werk genoeg voor iedereen, de wachtlijsten groeien slechts.
Heimwee
De Sheeprock hult zich in de nevel. Langs de steile kliffen glijden grote jagers, op zoek naar prooi. De witte vuurtoren op de zuidpunt van het eiland licht op. Het geluid van wind en vogels overstemt hier alles en doet je bij thuiskomst hevig terugverlangen naar dit boomloze landje in de oceaan.
Voor informatie: Brits Toeristenbureau, tel.: 020-6890002; www.fairisle.org.uk; www.britain2002.nl.