Kerkvaders kerstenden klassieke deugden
NIJMEGEN - Kan een mens door zijn deugden opklimmen tot God? Griekse en Romeinse denkers meenden van wel. „Zij kenden echter geen eeuwigheidsperspectief: de deugden konden op aarde tot volmaaktheid leiden, voor christenen begon die volmaaktheid pas na dit leven”, aldus promovenda Jasmijn Bovendeert. „Kerkvaders zoals Augustinus en Ambrosius zagen de deugden echter als gaven van God en kerstenden de vier kardinale deugden uit de oudheid.”
Bovendeert (1975) promoveerde maandag aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Zij deed onderzoek naar de vier zogeheten kardinale deugden bezonnenheid (prudentia), dapperheid (fortitudo), gematigdheid (temperantia) en rechtvaardigheid (iustitia). De geschiedenis van deze deugden reikt terug tot Plato en de Stoa (met name Cicero). De Joodse filosoof Philo van Alexandrië was de eerste die de vier deugden een rol gaf in zijn Bijbelcommentaren, gevolgd door zijn christelijke plaatsgenoot Clemens.De promovenda beschrijft in haar studie ”Kardinale deugden gekerstend. De vier kardinale deugden vanaf Ambrosius tot het jaar 1000” (uitgave in eigen beheer) de opvattingen van onder anderen Ambrosius, Hiëronymus, Augustinus, Gregorius de Grote en Alcuinus. Het uitgangspunt van het onderzoek is dat het westerse morele bewustzijn gevormd werd in de middeleeuwen op basis van antieke tradities. Daarbij is sprake van een interactie tussen religieuze en profane waarden, waarbij in deze interactie de kardinale deugden een cruciale rol speelden.
Dat uitgangspunt bleek echter niet correct, aldus de promovenda. „Terwijl wij nu de morele component van de kardinale deugden als het essentieelst beschouwden, had men in de vroege middeleeuwen niet zozeer belangstelling voor de inhoud, maar vooral voor het aantal van de vier deugden. De vroege middeleeuwer was namelijk gefascineerd door getallen, die konden helpen Gods mysteries te doorgronden. Dat er juist vier kardinale deugden waren, was voor Bijbelgeleerden dan ook beslist geen toeval. Ze koppelden de vier deugden aan Bijbelse viertallen zoals de evangelisten, de paradijsrivieren en de vier zuilen van de tempel van Salomon. Er is een samengaan van de vier deugden met de drie theologische deugden van geloof, hoop en liefde. Ze komen daarmee op zeven, het getal van de volmaaktheid.”
De studie richt zich op de kerstening van de vier deugden. „In de eerste eeuwen na Christus werd gediscussieerd over de vraag of ideeën die de Griekse en de Romeinse cultuur hadden voortgebracht ook voor christenen van waarde waren. Volgens Ambrosius zijn de deugden uit de Bijbel afkomstig en hebben de filosofen ze overgenomen. Het christendom kon dus bogen op oudere en superieure kennis. Bijbelse personages vertoonden de deugden al lang voordat de klassieke filosofen ze ter sprake brachten.”
De vier deugden werd vaak gekoppeld aan de opperste deugd van de liefde (caritas), met name bij Augustinus. Bovendeert: „De liefde is bij hem de enige juiste intentie en tevens het einddoel van de deugden. Ook zeer christelijk is de gedachte dat de vier deugden een gave van God zijn die de mens niet op eigen kracht kan verwerven. Hiëronymus zegt dat deugden zonder geloof niets waard zijn. Augustinus stelt dat de vier deugden de mens niet kunnen redden, maar wel de hoop. Hij benadrukt dat de liefde (caritas) de basis en vervulling van de wet is. Hoe meer caritas de mensen bezitten, hoe deugdzamer ze zijn. Wie handelt met God als einddoel, bezit de ware deugd. God is het einddoel én de beloning van de deugden.”
De promovenda constateert dat moderne onderzoekers weinig belangstelling hebben voor de Bijbel zelf, tenzij het apocriefe evangeliën betreft. „De associatieve manier waarop vroegmiddeleeuwse exegeten de Bijbel interpreteerden -vooral gericht op de symboliek van de Bijbeltekst, de betekenis achter de Bijbelwoorden- spreekt hen helemaal niet aan en wijkt af van de eisen die tegenwoordig aan wetenschappelijke teksten gesteld worden. Bijbelcommentaren uit de middeleeuwen zijn in modern historisch onderzoek langdurig verwaarloosd.”
Volgens laatantieke en vroegmiddeleeuwse exegeten had in de Bijbel alles symbolische betekenissen, waarbij de Bijbelexegese deze betekenissen diende te achterhalen. Men kende naast de letterlijke betekenis ook de allegorische (verwijzend naar het geloof in Christus en de kerk), de morele of tropologische (betreffende de verplichtingen van de christen) en de anagogische of eschatologische betekenis (de uiteindelijke vervulling van Gods beloften in de hemel).
Volgens Bovendeert wreekte zich hier een tegenstelling tussen de theoloog en de leek. „De theoloog wist de diepere zin van de Schrift te achterhalen, terwijl de leek aan de uiterlijke tekst bleef hangen. We moeten echter niet vergeten dat de meeste leken in die tijd ongeletterd waren. De gewone gelovigen waren over het algemeen boeren voor wie de deugden te abstract waren. In hun dagelijks leven riepen zij vooral Maria en de heiligen aan. Dat was hun religieuze beleving.”
Vanuit modern oogpunt is de vroegmiddeleeuwse symbolische interpretatie van de Bijbel wel eens te veel doorgeschoten, aldus Bovendeert. „Wij zouden het als erg onsystematisch en onlogisch beschouwen, maar dergelijke waarden vond men toen niet belangrijk: men interpreteerde de Bijbel vers voor vers, en wat voor het ene vers belangrijk was, deed voor het volgende vers niet meer ter zake. Voor ons verandert de exegeet dus tamelijk abrupt van onderwerp. De exegeet was echter niet uit op een betoog met een rode draad, maar op een uitputtende uiteenzetting van een Bijbelvers, die hij als een aparte eenheid beschouwde.”
Toch heeft de symbolische Bijbelinterpretatie een actuele spits, vindt Bovendeert. „Vroegmoderne Bijbelexegeten zouden verbaasd hebben gekeken naar hedendaagse creationisten die de eerste hoofdstukken van Genesis uitsluitend letterlijk uitleggen. Dat streed met hun opvatting dat de Bijbel uiteindelijk een symbolisch boek is waarvan de diepere zin onthuld moet worden. Voor vroegmiddeleeuwse exegeten was de letterlijke betekenis wel belangrijk omdat die de basis van alle andere interpretatie was, maar uiteindelijk was de symbolische interpretatie veel belangrijker, omdat alleen zo de diepere waarheden van de Schrift achterhaald konden worden.”