„Steevast staan, zoals de priesters in de Jordaan”
Pastoraat in de schaduw van de dood. „Ik moet bekennen dat ik me tijdens het voorbereiden de vraag heb gesteld of ik niet beter een ander onderwerp kon gaan behandelen”, zei ds. P. den Butter maandag op de eerste dag van de Haamstede-conferentie. „Eerlijk gezegd voelde ik me er niet erg tegen opgewassen - en ik voel me dat nog niet.”
Toch, zo merkte de christelijke gereformeerde predikant uit Middelharnis op, „ook het Woord van God spreekt eerlijk over de dood. En in de wereld is elk taboe dienaangaande verdwenen. De dood is er voor veel mensen bij gaan horen.”
Ds. Den Butter zei zich „in alle voorzichtigheid” af te vragen of er nog wel zo veel mensen „in volle ruimte heengaan. Vroeger kwam dat regelmatig voor. Nu ontbreekt op veel sterfbedden een helder, klaar getuigenis. „Hij is met de nachtschuit vertrokken”, zeggen we dan.”
Maar er zijn toch nog steeds duidelijke sterfbedden? „Ik heb daar”, zei de predikant, „soms wel eens mijn vragen bij. Zijn ze altijd wel zo betrouwbaar? Een ernstig zieke patiënt maakt verschillende fasen door. In een van die fasen raakt hij in een eufore stemming. Kan het dan niet zijn dat het „tot volle ruimte komen” in zo’n geval het gevolg is van die euforie?”
Ik weet het, zei ds. Den Butter, „dit is een gevaarlijke materie. De Heere kan, zelfs bij het naderen van de dood, volkomen uitkomst geven. Maar het is toch de taak van de pastor om door te vragen? We moeten toch weten of de patiënt kán sterven? Elk mens is slechts veilig achter het bloed van Christus.”
Ds. K. ten Klooster, hervormd predikant te Ridderkerk, verzorgde de openingslezing. Bitter zijn de vruchten van het ongeloof, hield hij de aanwezigen voor naar aanleiding van Jozua 3:9-17. „Er staat daar een nieuwe generatie voor de grens van het beloofde land. Immers, van de mannen die veertig jaar geleden boven de twintig waren, zijn er maar twee overgebleven.”
Jozua mocht met vertrouwen voortgaan. „Maar het volk staat nu wel voor de Jordaan, een formidabele hindernis. Ja, broeders, je zult er maar voor staan. Dáár brengt de Heere Zijn volk. Het is het voorzienig handelen Gods: zolang wij nog iets zijn, is er geen ruimte voor Zijn werk. Een moeilijke les. We zijn zo grenzeloos hoogmoedig.”
De ark, zei ds. Ten Klooster, is het centrale voorwerp in deze wonderlijke geschiedenis. Het pad door de rivier wordt immers gebaand door de ark, niet door het strategisch inzicht van Jozua. Die ark duidt op de onlosmakelijke samenhang van wet en Evangelie. Want de wet blijft het middel waardoor de Heilige Geest zondaren ontdekt aan zichzelf. Immers, wie van de vloek van de zonde niets weet, hoe zou hij om ontferming smeken? Hoe komt het toch dat de levensvraag van McCheyne zo weinig meer wordt gesteld: Mijn ziele, doorziet gij uw lot, hoe zult gij rechtvaardig verschijnen voor God? Tegenwoordig moet het in de kerk vooral fijn zijn. Al te veel mensen willen niet meer worden afgesneden, alleen maar worden opgebouwd. Maar wij hebben te waken, te stáán, steevast, standvastig, zoals de priesters in de Jordaan.”
Het referaat van L. J. van Valen uit Dordrecht had als thema ”De betekenis van Gods deugden in de geloofsbeleving bij Stephen Charnock”. Charnock, een Engelse puritein (1628-1680), schreef een „magistraal werk”, ”Discourse on the Existence and Attributes of God”.
Theologisch wist Charnock zich gevormd door mannen als William Perkins en Richard Sibbes, maar ook door de reformatoren en vooral door Amyraut en Daillé, die tot de zogenaamde Franse school van Saumur behoorden. Zijn boek bestaat uit een aantal hoofddelen, gevolgd door een aparte behandeling van Gods deugden: Zijn onveranderlijkheid, alomtegenwoordigheid, kennis, wijsheid, kracht, heiligheid, goedheid, heerschappij en geduld. Gods rechtvaardigheid en barmhartigheid -essentieel voor het heil van zondaren- had hij opgenomen in het hoofdstuk over Gods wijsheid, zo schetste Van Valen.
Het kennen van God en van Zijn deugden is een bevindelijke kennis, stelde Charnock. Van Valen: „Toch staat hij in zijn werken niet expliciet stil bij de betekenis van Gods deugden in het leven des geloofs. Maar zijn geschriften bieden genoeg stof tot overdenking. Ik ben bang -maar ik spreek voorzichtig- dat de wijze waarop God zich in Zijn eigenschappen openbaart, weinig overdacht, laat staan ondervonden wordt. In de Naam en deugden van God schittert Zijn heerlijkheid. Is die heerlijkheid voor ons wel eens opengegaan, in het gelovig zien op Christus?”
Ds. C. G. Vreugdenhil besloot de eerste conferentiedag met een lezing over de heiligmaking. Vanavond zal hij deze vervolgen. Heiligmaking, zo zei de predikant van de gereformeerde gemeente te Groningen, is onlosmakelijk verbonden met de rechtvaardigmaking. Calvijn spreekt over een duplex gratia.”
„Het is een vergissing te menen dat we in de heiligmaking, die in het stuk der dankbaarheid staat, alleen God maar Zijn gang moeten laten gaan.” Hij stemde in met Lloyd-Jones, die schreef: „De heiligmaking is primair Gods werk, maar ook wij moeten ons aandeel leveren.” Heiligmaking vergt training, oefening. „Zijt heilig, want Ik ben heilig.”
Zonder heiligmaking zullen we niet zalig worden, aldus ds. Vreugdenhil. „Wie de heiliging schrapt, schrapt het heil zelf. Ban daarom de zonde en ongerechtigheid uit uw leven uit. Niet in eigen kracht, maar alleen door in een innige gemeenschap met Christus te leven. Dan zal er ook iets van ons uitgaan naar de buitenwacht toe.”
Er is loon op onze heiliging, zei de predikant. „Genadeloon. Straks zal God tot ons zeggen: „Kom in, gij goede en getrouwe dienstknecht.” Wie zou niet door de grond zakken, broeders, als hij dat hoort?”