„Religie niet te meten met steekproeven”
GRONINGEN - Religie is niet te meten met steekproeven en polls, zegt prof. dr. Y. B. (Yme) Kuiper. Dinsdag aanvaardt hij het ambt van bijzonder hoogleraar religieuze en historische antropologie aan de Groningse universiteit.
Hij had zijn oratie al weken geleden klaar, toen afgelopen week het nieuwste KRO-onderzoek ”God in Nederland” werd gepresenteerd. Het onderzoek ligt in het verlengde van Kuipers leeropdracht: het verkennen van het religieuze landschap. „Het onderwerp kan niet actueler”, zegt de hoogleraar met enig genoegen.De antropoloog kijkt met gemengde gevoelens terug op de recente hausse aan mediaberichten over kerk en geloof onder Nederlanders. Het WRR-rapport van vorig jaar, ”Geloven in het publiek domein”, zag religie een comeback maken - zij het ontdaan van traditioneel-klassieke voorstellingen. Het KRO-onderzoek concludeert dat geloof en religie verder aan het afnemen is.
„Wat ik mis”, becommentarieert Kuiper, „is een inhoudelijk perspectief op de lange termijn. Ik zeg niet dat steekproeven niet nuttig kunnen zijn, maar het heeft iets onoverkomelijk oppervlakkigs. Op stereotiepe vragen krijg je vaak sociaal gewenste antwoorden. Je krijgt op grond van enkel cijfers geen zicht op dieper liggende veranderingen in het religieuze landschap.”
Nostalgie
Kuiper stelt dat het religieuze landschap weliswaar verandert, maar dat juist in onze individualistische cultuur mensen behoefte hebben aan gemeenschappelijkheid. Het succes van Jan Siebelinks ”Knielen op een bed violen”, van Frank Westermans ”Ararat” of Geert Maks ”De eeuw van mijn vader” is volgens hem niet alleen te verklaren vanuit nostalgische gevoelens.
„Er wordt vaak te gemakkelijk beweerd dat de gemiddelde Nederlander zo autonoom, individualistisch en vrij is, maar dat is maar schijn. Men heeft juist behoefte aan een groter geheel. Dat zie je bij voorbeeld bij voetbalwedstrijden, bij rouw rond de dood van bekende persoonlijkheden, of bij stille tochten.”
De radicale doorbraak van religieuze individualisering en privatisering als massaverschijnsel in West-Europa vond plaats in de jaren zestig, stelt Kuiper in zijn oratie, in aansluiting op een aantal historici. De marxistische historicus Jan Romein (evenals zijn leermeester Johan Huizinga bijzonder geïnteresseerd in de antropologie), poneerde al kort na de oorlog dat het individualisme ontstaat waar de traditie verdwenen is.
Leeropdracht
Kuiper doceert religieuze antropologie, oftewel dat onderdeel van de culturele antropologie waarin de bestudering van religie centraal staat, maar dan in haar relatie tot cultuur en samenleving. Zijn visie op religie in de moderne samenleving is anders dan die van veel (godsdienst)sociologen. „Deze wetenschap leeft vaak bij de secularisatietheorie, die ervan uitgaat dat met de geseculariseerde samenleving ook religie afsterft. Mijn stelling is dat moderniteit en religie goed kunnen samengaan, ook bij de individuele beleving ervan. Er bestaan verschillende sociologische visies, maar die zijn vaak eenzijdig en leveren slechts deelwaarheden op. Zij missen vrijwel altijd de historische dimensie en letten ook niet genoeg op het verschil tussen geloofsvoorstellingen en de religieuze praktijk van alledag.”
Antropologen willen daarentegen dieper graven dan enquêtes. „Zij proberen door de methode van het diepte-interview meer zicht te krijgen op wat mensen beweegt. Mijn advies is ook: Ga zelf als onderzoeker naar bijvoorbeeld migrantenkerken of massa-evangelisatiebijeenkomsten. Daarvan leer je meer dan van enquêtegegevens. Verder leent biografisch onderzoek zich ook goed voor meer inhoudelijk onderzoek en sluit het aan bij de individualisering in de cultuur. Als het goed is, vullen de onderzoeken van sociologen en antropologen elkaar aan.”
Agnost
Kuiper noemt zichzelf, desgevraagd, agnost. Hij studeerde sociologie en culturele antropologie in Groningen. Hij verrichtte veldwerk in Zweeds Lapland en publiceerde op basis daarvan over een multi-etnische, orthodox-christelijke groep, voortgekomen uit een negentiende-eeuwse opwekkingsbeweging. Ook is hij betrokken bij onder meer het project ”Religieuze elites en religieuze bewegingen in het Europa van de twintigste eeuw”.
Hoe tolerant zijn we in het publieke domein ten aanzien van religie? Maarten ’t Hart viel onlangs Marianne Thieme aan omdat zij uitkomt voor haar religieuze overtuiging. Paul Cliteur bepleit een „moreel esperanto”, een ethiek los van religie.
„Het publieke domein, dat zijn wij allen. ’t Hart laat in zijn reactie vooral zijn eigen levensgeschiedenis meespelen. Er worden echter in het publieke debat ook andere visies verwoord dan het liberale seculiere denken als erfenis van de verlichting. De antropoloog kijkt trouwens per definitie verder dan de westerse wereld. Het westen is een uitzondering als het gaat om religie als een privéaangelegenheid.”
Cliteur verwoordt volgens Kuiper een typisch verlichte, liberale visie op religie. „Goed, hij poneert zijn stelling als ethicus, maar als antropoloog moet ik constateren dat religie mensen vaak stempelt. Hoe kan ik anders de enorme aandacht voor Siebelinks ”Knielen op een bed violen” verklaren? Kun je op grond van dit boek zeggen dat mensen heimwee hebben naar God, verlangen naar een mystieke ervaring? Ik denk dat mensen daar hun eigen betekenis aan geven. Je kunt trouwens wel verwachten dat met het afnemen van kerkelijkheid, de behoefte aan individuele religiositeit groter is dan tevoren.”