„In Gods wraak vindt rechtsherstel plaats”
KAMPEN - „In mijn jeugd probeerde men mij het beeld bij te brengen van een God Die zijn Zoon, ondanks diens smeekgebed in Gethsémané, voor een goed doel liet doden aan een kruis. Een kind van die Vader te zijn, leek mij niet zo gezellig, en dus bedankte ik voor de eer.”
Vrijdag zette kinderboekenauteur Guus Kuijer op een studiemiddag aan de Protestantse Theologische Universiteit in Kampen uiteen dat ”wreedheid” niet is toegestaan, ook niet voor God. Kuijer knoopte aan bij zijn laatste boek ”Hoe een klein rotgodje God vermoordde” (2006). Hij sprak in termen van ”onsmakelijke wreedheden” en ”dat verschrikkelijke lijdensverhaal”. Toch vindt hij niet dat de samenstellers van de Bijbel godslasteraars waren”, omdat zij Hem ”wreedheden” toeschreven. „Wreedheid werd in die tijd gezien als een pedagogisch middel dat mensen op het rechte pad moest houden. Mijn stelling is dat deze teksten godslasterlijk zijn geworden omdat onze opvattingen over recht en rechtvaardigheid zijn veranderd. God staat niet buiten de tijd en zijn rechts gevoel ontwikkelt zich mee.”Voor Kuijer is God een idee, een groots idee. „Hij is een belangrijk woord waarin miljoenen mensen hun verlangen naar een rechtvaardige wereld hebben geïnvesteerd.”
Behalve aan Kuijers boek, dat nog een vervolg krijgt in ”Het doden van een mens”, was de studiemiddag gewijd aan ”De Schrift wordt geschreven. Op zoek naar een christelijke hermeneutiek van het Oude Testament” van prof. dr. C. Houtman. De emeritus hoogleraar vindt dat Kuijer in 160 bladzijden meer overhoop haalt dan hijzelf in 600. Stijl en taalgebruik acht hij „niet altijd parlementair”. Hij herkent zich wel in Kuijers pleidooi voor een bewegelijk godsbeeld. Evenals de kinderboekenauteur waardeert hij de meerstemmigheid van de Schrift positief. „Er is voortdurend sprake van stem, tegenstem en nieuwe stem. Ik stem ermee in dat de Schrift wordt geschreven, maar niet dat hij wordt afgeschreven zoals dat bij Kuijer soms gebeurt.”
Met name de ”allergie” van Kuijer ten aanzien van wat in het Nieuwe Testament over het lijden en sterven van Jezus Christus wordt gezegd, kan Houtman niet meemaken. „In toenemende mate ben ik geïmponeerd door de christelijke theologie van de lijdende Christus. De Schepper is ook degene die de gestalte van een mens heeft aangenomen om mens te zijn in het midden van de mensen. Zij mogen profiteren van het surplus aan gerechtigheid van Jezus Christus.”
Tijdens de discussie zei Houtman uit de voeten te kunnen met de leer van de Drie-eenheid in de interpretatie van het modalisme.
Evenals Houtman heeft de Apeldoornse oudtestamenticus prof. dr. H. G. L. Peels zijn vragen bij ”Hoe een klein rotgodje God vermoordde”. Hij heeft er moeite mee dat het lijden en sterven van Christus erin wordt weggezet als „een infantiele acte van weergaloze wreedheid en dat is het dan”. Hem was opgevallen dat Kuijer eigenlijk veel meer moeite had met het Nieuwe dan met het Oude Testament. Diens godsbeeld was naar zijn oordeel tekenend voor het comfortabele westerse levensideaal. „Gods wraak houdt echter geen wreedheid in, maar er vindt rechtsherstel plaats. Van Kuijers boek heb ik eens te meer geleerd dat de bijbelse boodschap naar het woord van Paulus echt aanstotelijk en dwaas kan zijn.”
Meer had Peels geleerd van Houtmans ”De Schrift wordt geschreven”. „Het mooie van dit boek is dat de vragen eerlijk op tafel komen en dat wetenschap, geloof en traditie in een denkmodel worden geïntegreerd.”
Prof. Peels vindt de schriftleer die aan het boek ten grondslag ligt echter te dynamisch. „Het Woord is er uitsluitend als Woord in beweging, voorwerp van actualisatie, interpretatie, herschrijving. Het betreft een permanent proces van aanpassing, afstoting en blikverruiming. Zijn er echter nu ook constanten? Is er waarheid en dwaalleer? Met zijn grote accent op traditie en interpretatie neemt Houtman afstand van het reformatorische sola scriptura.”
Hoe kijkt hij aan tegen een tekst als 2 Petrus 1, dat geen pro fetie der Schrift een eigenmachtige uitlegging toelaat?”
Een tweede kanttekening maakt Peels bij het canonbegrip. „Het onderscheid tussen inspiratie van de bijbelschrijvers en illuminatie van lezers en andere schrijvers wordt in feite afgewezen. Maar heeft de canon dan nog wel een hermeneutische waarde?”
Positief vindt Peels dat Houtman de notie van heilsgeschiedenis meeneemt als het grondpatroon van Oude en Nieuwe Testament, die een doelgerichte geschiedenis vertellen, gericht op de komst van het Koninkrijk. Hij betreurt het echter dat Houtman in plaats van in termen van heilshistorische voortgang, kiest voor het model van stem en tegenstem, „een kakofonie die hoogstens redactioneel getemperd wordt.” Hij besloot met de opmerking dat hij veel moois had meegekregen, maar ook dit, dat het Oude Testament als norm heeft afgedaan. „Zullen velen niet vaststellen dat de houdbaarheidsdatum van het Oude Testament is verstreken?”Houtman stelde tijdens de discussie dat, omdat het Nieuwe Testament slechts op beperkte schaal reageert op het Oude, de kerk voor deze vraag werd gesteld. „In mijn visie is de Geest een belangrijk concept naast de Schrift. Ik wil Hem prioriteit geven, al ken ik de risico’s, omdat ik ruimte wil houden voor vernieuwing.”