Uit de kerkelijke pers
In de Waarheidsvriend, weekblad van de Gereformeerde Bond, interviewt drs. P. J. Vergunst HGJB-stafmedewerker Herman van Wijngaarden over pastoraat aan homoseksuele jongeren in de gemeente. Volgens Van Wijngaarden moeten gemeenten het gesprek met hen aangaan en in dat contact vooral eerst luisteren.
„Als ik zeg homoseksuele jongere, bedoel ik niet dat deze jongere ook een seksuele relatie heeft. Het zijn voor mij jongeren met homofiele gevoelens. Ik heb toch een voorkeur voor het woord seksueel, om te benadrukken dat het om seksualiteit gaat. Als mensen het woord homofiel gebruiken, ben ik soms wat achterdochtig, omdat mensen op die manier het onderwerp wel eens willen versimpelen. Ik noem mezelf homoseksueel, maar ik heb geen relatie, aanvaard de begrenzing die de Bijbel hierin stelt. Met ”seksueel” bedoel ik dan dat het gaat om de mens als seksueel wezen.”„Het klimaat in de gemeente is gevarieerd. Er zijn gemeenten waarin het vooral gaat om het standpunt: „We zijn tegen homoseksuele relaties, dus als het jou betreft, weet je waaraan je je te houden hebt.” In andere gemeenten is iets meer openheid, maar is er tegelijk verlegenheid, weet men er geen raad mee. Ik weet van een jongen die in de jeugdraad over zijn geaardheid vertelde, waarna er op een goede manier gereageerd werd. Maar… vervolgens werd er nooit meer op terug gekomen. Deze jongen had het een keer gezegd, had iets verteld over zijn strijd, maar hij hoorde nooit meer wat. „Waarom komt niemand er eens op terug? Voelt men niets van mijn worsteling?”
Eigenlijk wil men het dan liever negeren. Soms bidt een dominee een keer voor deze gemeenteleden, maar op een gegeven moment ervaart men het als prettig dat er niet meer over gesproken wordt. Het kan zijn dat rond de vorming van de Protestantse Kerk, waarbij in de kerkorde een ordinantie kwam waartegen de Gereformeerde Bond zijn groot bezwaar heeft geuit, de concrete aandacht voor homoseksuelen moeilijker geworden is.”
„In veel gemeenten is niet duidelijk gemaakt dat we homoseksuele jongeren iets te bieden, iets te zeggen hebben. Zowel in de kerk als in de wereld zie ik een patstelling, een alles of niets mentaliteit. Of je ontkent dat er een probleem is, óf je geeft volledige ruimte. Of je ontkent je homofiele gevoelens, óf je leeft die uit in een seksuele relatie. Gemeenten in onze achterban willen en kunnen op grond van de Bijbel niet meegaan in een homoseksuele relatie, dus bieden ze veelal niks. Zo ervaren veel jongeren dit.
Onze notitie wil laten zien dat er wel degelijk iets te zeggen is. Je hoeft je homofiele gevoelens niet te ontkennen, maar de Bijbel stelt wel een grens aan de uitleving.”
„Tegen de gemeente willen wij zeggen: Durf nu eens het avontuur aan te gaan door met jongeren in gesprek te gaan, met de overtuiging dat je wat te zeggen en te bieden hebt. Vanuit de kracht van het Evangelie! Een jongere voelt haarfijn aan als een ambtsdrager laat zien dat hij hem echt mag. Durf in woord en daad die tussenweg met de jongeren aan te gaan. Als je dat contact zoekt, komen er vragen boven tafel waar jij niet direct antwoord op hebt. Zelfs ik -die veel over homoseksualiteit heb nagedacht- heb soms geen direct antwoord, maar ik probeer wel naar een levensverhaal te luisteren.”
Oikodomè
In Oikodomè, het kwartaalblad van de Theologische Universiteit in Apeldoorn, doet prof. dr. H. J. Selderhuis verslag van een „weekje Amerika”, begin dit jaar. Hij gaf er colleges aan de Trinity Evangelical Divinity School in Deerfield. Sommige zaken zetten hem aan het denken.
„Opvallend vond ik de grote begeerte naar kennis bij deze studenten. Toen ik dit met hen besprak, kreeg ik verschillende verklaringen. Eén ervan was dat wanneer je voor onderwijs zo veel moet betalen, je er graag zo veel mogelijk voor terugkrijgt. Een andere verklaring was het ontbreken van kennis. Men had in het middelbaar onderwijs niets over de Reformatie meegekregen, maar ook in de kerk niet. Nu is dat voor ’evangelicals’ minder verwonderlijk dan voor ’reformed’-studenten, maar het punt was dat men ook over andere onderwerpen nauwelijks onderwijs kreeg. In veruit de meeste kerken wordt geen catechese gegeven, noch op zondag noch door de week, dan alleen een aantal gesprekken ter voorbereiding op de grootdoop of toegang tot het avondmaal. Toen ik het arme lot van mijn kinderen openbaarde, die wekelijks op dinsdag onder het gehoor van de dominee zitten, nadat ze op zondag ook al in de catechismus onderwezen zijn, werd er met verbazing en bewondering op gereageerd. Het eerste wat ik mijn nageslacht bij thuiskomst vertelde, was dan ook dat zij tot de meeste gelukkige van ’s werelds christenjongeren te rekenen zijn.
Schokkend was het natuurlijk wel om het resultaat van deze situatie in de Amerikaanse kerken te lezen in een advies van een aantal vooraanstaande Amerikaanse evangelicalleiders. Zij doen hun beklag dat het gebrek aan onderwijs en kennis geleid heeft tot een generatie van jonge mensen die vol religieuze gevoelens zitten, maar daarbij niet alleen prooi, maar ook al slachtoffer zijn van opvattingen die een bedreiging zijn voor het leven met de Christus en de gezondheid van Gods Kerk. De leiders adviseerden dringend afstand te nemen van benaderingen die uitgingen van de belevingswereld van de jongelui, omdat zij dringend gewoon bijbelse en dogmatische kennis moeten hebben. Gewoon een ’back to school’-benadering dus.
In hetzelfde advies werd opgemerkt dat een niet gering aantal kerken in Amerika het voor elkaar gekregen heeft de jeugd van haar te isoleren. Wie zou denken dat dit komt door kerken die zo conservatief zijn dat ze in de preken te weinig met de aanwezigheid van jongeren rekening houden, heeft het mis. Het blijken juist die kerken te zijn die met een veelheid aan jeugddiensten de jeugd zo’n aparte plaats hebben gegeven, dat jongeren het gevoel hebben gekregen dat ze eigenlijk niet bij de rest van de kerk horen en dat heeft ertoe geleid dat velen uit deze generatie helemaal niet meer naar de kerk gaan of van de ene naar de andere kerk ’hoppen’.
Ik moet zeggen dat ik bij alles wat ons in dit land als glansvoorbeelden ’made in the USA’ voorgehouden wordt, weinig over dit soort ontwikkelingen lees. Op mijn vraag hoe het dan toch kwam dat er in Amerika zo veel mensen naar de kerk gaan, was het antwoord dat de kerk een zondags alternatief is voor de ’mall’, dat wil zeggen de mega winkelcentra. Juist de mega-kerken waar de stoelen vaak comfortabeler zijn dan thuis, zijn daar een voorbeeld van. Het afgrijselijke individualisme heeft de kerk in veel gevallen verholpen tot de status van substituut voor sociaal leven. De gemeenschap der heiligen is daarmee tot gemeenschap der eenzamen geworden, met als gevolg dat de trend is dat zij die bewust de gemeenschap der heiligen zoeken, hun heil in kleinere gemeenten zoeken.”