„Vandaag is alles somber en zwart”
TILBURG - In Kamp Vught hield het verliefde Joodse meisje Helga Deen (18) in 1943 een dagboek bij. Datzelfde jaar werd ze in vernietigingskamp Sobibor vermoord. Dinsdag werden de schrijfsels in Tilburg in boekvorm gepresenteerd. „Vandaag is alles somber en zwart, geeneen lichtpuntje.”
„Juist in de moeilijkste ogenblikken is mijn geluk het meest nabij, kan ik mijn loflied zingen en God danken, en smeken om kracht, telkens weer.” Het is een van de hartenkreten van Helga Deen. Het Joodse meisje, dochter van liberale ouders, hield in de maand juni 1943 een dagboek bij over haar ervaringen in Kamp Vught. Verder schreef ze brieven, onder meer vanuit Kamp Westerbork.In 2001 ontdekte Conrad van den Berg het dagboek en de brieven van het Joodse meisje tussen de persoonlijke bezittingen van zijn vader Kees van de Berg. Die had destijds, in 1943, verkering met Helga. Dat was niet voor lang. Nog datzelfde jaar werd zijn meisje in vernietigingskamp Sobibor vermoord, net als haar vader Willy, moeder Käthe en broer Klaus.
Gisteren werd het aangrijpende relaas van het verliefde meisje in boekvorm (”Dit is om nooit meer te vergeten”, uitgeverij Balans) gepresenteerd in het Regionaal Archief Tilburg. Het dagboek is wel de „echo van Anne Frank” genoemd.
Het valt de jonge en gevoelige Helga zwaar op de vrouwenafdeling in Kamp Vught. Ze schrijft: „Er zijn hier types bij, echt het laagste uit het volk, erger als elk viswijf. En toch amuseer ik me op ’t ogenblik nog kostelijk. Een gekijf en gescheld. Ze slaan elkaar zelfs en maken op de ordinairste manier ruzie. (…) O, wat voel ik een minachting en wat veracht ik me zelf om die minachting en het niet begrijpen.”
Hevig ontdaan is Helga over de beruchte kindertransporten op 6 en 7 juni 1943. „Transport. Het is teveel. Ik ben kapot. En morgen weer. Maar ik wil, wil, want als mijn geluk en wil sterft, sterf ik ook. Dit is om nooit meer te vergeten.”
Het meisje schrijft ook over geloofsstrijd. Op Pinksterdag meldt ze dat ze samen met een vriendin in Kamp Vught uit de Bijbel leest. „Ik durf nu niet meer te bidden. Gods liefde en almacht zijn zo groot en mijn smeekbeden zo klein. Ik voel me zo klein, als ik over God lees, duizelt het mij en toch kan het troosten en je krachten weer doen opleven. Ik wil proberen al het goede en wijze op me over te brengen. En toch kan ik nog niet geloven. Er staat een kloof tussen mij en het geloof en toch moet er iets van in mij leven, anders zou ik toch zo niet kunnen denken en voelen.”
Zielsveel hield Helga van haar vriend Kees. „Lieve, lieve jongen, laat je gedachten en verlangens de mijne kruisen en verder samen gaan langs onze gouden band. Schrijf veel en geregeld”, schreef het angstige meisje. Over de ontvangst van een brief van Kees schrijft ze: „Ik vloog op m’n bed, scheurde een grote winkelhaak in m’n rok en verslond je brief in grote happen, toen nog eens en nog eens, altijd langzamer, tot ieder woord tot me doordrong, snikkend, woest huilend, omdat de spanning gebroken was.”
Ook Kees, die in artistieke kringen verkeerde, stuurde zijn geliefde brieven. „Je komt terug. En samen zullen we zwemmen, onder de sterren (…) Dan zal ik je twee uren lang dragen en met jou aan mijn borst gesloten ver, ver over de herfstvochtige bladeren lopen.”
Voortdurend is er de angst om op transport te worden gesteld. Helga: „Je leeft helemaal in de ellende. Zelfs de dromen zijn niet meer van jezelf. Dan spookt de ellende in zijn grootste donkerte door je heen. Angstig, verwarrend, gillend, spokend.”
Diverse keren praat Helga zichzelf en anderen moed in. Op 22 juni 1943 beschrijft ze hoe ze op appel moest. „3,5 uur op appel gestaan. Eerst vermakelijk, later zenuwachtig. Moeite om rustig en kalm te blijven. Met zware hoofdpijn naar kooi. Maar we zijn veerkrachtig!”
Vaak beschrijft het meisje in haar dagboek op beeldende wijze natuurschoon dat in schril contrast staat met ellendige omstandigheden in het kamp. Haar vriend Kees toesprekend: „Door een stukje raam zag ik de zon ondergaan, vloeiend goud achter tintelende berkebladeren. En stil, heilig vuur. Hoe kon dat? Aan de ene kant dit mooie, heilige, rustige, jij en aan de andere kant dit afschuwelijke, walgelijke. En ik zat er tussen in.”
Na vier weken bekent Helga haar vriend dat ze geen fut heeft om te schrijven. „Niet omdat er niets gebeurde… genoeg. Maar ik was niet in stemming, ik weet het niet, ik heb gewoon Vughts geleefd. Geen strijd, geen blijheid, geluk, een langs me heen glijden, een niets, niets. Korzelige ontevredenheid, die de laatste dagen zo erg werd, dat ik gewoon een slecht humeur had, iedereen afsnauwde, alles en iedereen irriteerde me. Ik heb liever een sterk ondragelijk verlangen en strijd, als dit, want dit is verschrikkelijk.”