Ruime dooperkenning relativeert kerk niet
EMMELOORD - De doop kan ook geldig zijn als hij buiten de kerk plaatsvindt of als hij niet door een geroepen ambtsdrager bediend wordt, vindt dr. P. L. Voorberg. Toch verbindt hij een ruime dooperkenning aan een in veler oog strikte kerkopvatting. „De doop is inlijving in de kerk. Niet alle kerken zijn gelijk. De belijdenis spreekt over ware en valse kerken.”
Dr. Voorberg, gereformeerd vrijgemaakt predikant in Emmeloord, promoveerde gisteren in Kampen op het proefschrift ”Doop en kerk. De erkenning, door kerkelijke gemeenschappen, van de elders bediende doop” (uitg. Groen, Heerenveen). Daarin bestudeert hij visies op de doop vanaf het vroege christendom tot aan discussies binnen de huidige kerken. Vragen zijn onder meer: Is een doop door ketters geldig? Is de doop afhankelijk van de bedienaar? Wat is de relatie tussen doop en kerk?Uitvoerig komt de visie op doop en verbond ter sprake, omdat God door middel van de doop een verbondsclaim legt op degenen die gedoopt worden. „Een doop is nooit vrijblijvend.”
Dat geeft dr. Voorberg de vrijmoedigheid om ook de doop buiten de kerk te erkennen. Daarbij maakt hij onderscheid tussen wettigheid (volgens de regels bediend) en geldigheid (de aanvaardbaarheid) van de doop.
Criteria voor een geldige doop zijn dat bij de doop water is gebruikt (door besprenging of onderdompeling), de doop „in alle ernst” is bediend (tegenover de zogenaamde ’schertsdoop’) en de bedienaar „de dopeling als leerling van Christus wil verbinden aan een drie-enig God.”
Vanwege het laatste criterium vallen unitariërs en Jehova’s Getuigen af, maar erkennen reformatorische kerken wel de doop van bijvoorbeeld de Rooms-Katholieke Kerk.
De praktijk is echter lastiger dan de theorie. „Want iemand kan de woorden van de Drie-eenheid gebruiken, maar toch een afwijkende visie erop nahouden. In dit geval is er een gesprek noodzakelijk.”
Dr. Voorberg noemt het geval van de dochter van prinses Marilène (kleindochter van prinses Margriet). Zij werd gedoopt zonder dat ze ingeschreven werd in het kerkelijk register. De doop werd bediend door de vrijzinnige prof. Anne van der Meiden.
Een lastig geval, erkent Voorberg. „Als Van der Meiden het kind wilde verbinden aan een drie-enig God, dan zou ik deze doop als wettig beschouwen. Maar als niet blijkt dat hij gelooft in de Drie-eenheid, in de zin van eenheid, gelijkheid en goddelijkheid van de drie Personen, dan is die doop twijfelachtig. Maar anderzijds geldt: Doorslaggevend is het geloof van de gemeenschap, níét van degene die de doop bedient.”
Inlijving
De promovendus benadrukt dat de doop inlijving is in de kerk. De vraag doemt dan op waar de kerk is. „Als je de kerk heel breed ziet, heb je geen dooperkenning nodig, want dan is er geen verschil tussen doop en kerk. Dat is in grote lijnen het standpunt van de Wereldraad van Kerken. De kerk is naar mijn mening echter duidelijk aan te wijzen en kenmerkt zich vanuit de confessie door de zuivere bediening van het Woord en de sacramenten en de handhaving van de kerkelijke tucht.”
Het probleem is dat ook buiten de ware kerk, waar die dan ook te vinden is, gedoopt wordt. „Vroeger was het zo dat de dooperkenning afhankelijk was van de kerkerkenning. Mijn conclusie is dat je die van elkaar moet losmaken. De reformatoren hebben de doop in de Rooms-Katholieke Kerk erkend omdat zij in deze kerk ”sporen” van de kerk aanwezig zagen.”
De promovendus stelt dat hij te weinig Schriftgegevens heeft om de wettigheid van de doop te laten afhangen van de bedienaar. Hij vindt het bijvoorbeeld te ver gaan om op het zendingsveld jarenlang de doop uit te stellen omdat een bevoegd ambtsdrager ontbreekt. „In het Nieuwe Testament zien we dat iemand als Ananias, een gewone discipel, doopt. Ik ken het geval van een christelijk gezin in Uruguay waarvan de vader zelf het kind doopte. Ik vind die situatie aanvaardbaar, maar ik zou wel adviseren om een groep van gelovigen te zoeken en de doop te bedienen in een kerkdienst. De lijn in het Nieuwe Testament is dat een geroepen ambtsdrager de doop bedient. Laat alle dingen met orde geschieden, dat is een duidelijke Bijbelse regel.”
De promovendus besteedt ook aandacht aan de verhouding tussen doop en verbond. „De doop is bezegeling van Gods beloften, niet van de menselijke keuze. Doop en geloof zijn ook nauw met elkaar verbonden. In de doop komt een voorwaardelijke belofte tot de mens, die daarop in geloof en bekering dient te reageren. Maar ook buiten de kerk doet God middels de doop een appel op de wereld en geldt eveneens het appel van geloof en bekering.”
De promovendus legt nadruk op de objectiviteit en de integriteit van de doop: de doop als een onuitwisbaar stempel. Ook al kan de mens het verbond verbreken, God handhaaft het verbond, zij het dan dat dit in zo’n geval niet functioneert. „De Bijbelse lijn is dat God Zijn verbond houdt tot in het derde en vierde geslacht. Er komt dus eens een einde aan. Dat geldt ook voor het verbond met Israël. Maar ook dit verbond kan weer vernieuwd worden, als de beloften voor Israël weer in geloof worden aanvaard.”
De promovendus legt de nadruk op de onherhaalbaarheid van de doop, die hij afleidt van de onherhaalbaarheid van de besnijdenis. „Een wederdoper of baptist zal niet spreken van een herdoop, omdat hij de kinderdoop niet als een echte doop beschouwt.”
Dr. Voorberg is bezorgd over de tendens van overdoop in de huidige kerken. „De Protestantse Kerk lijkt, mede door het Evangelisch Werkverband, een faciliterende instelling te worden, die zowel de volwassendoop als de kinderdoop toepast. Ook in de vrijgemaakte kerken komt het voor dat mensen zich laten herdopen, maar dan toch gewoon lid van de vrijgemaakte kerk willen blijven. In deze emotiecultuur wil men iets beleven, en de kinderdoop ervaar je nu eenmaal niet. Ouders willen kinderen bovendien vrijlaten.”
De Emmeloordse predikant heeft de indruk dat het gesprek over de doop binnen de kerken steeds moeizamer wordt. „Wie de kerkbladen leest, ziet dat er steeds meer stevige debatten zijn over de doop. De kinderdoop staat ter discussie. Ik zie de kinderdoop als het aanschuiven van een trouwring van God aan de vinger van het kind. Als men onder invloed van evangelische kringen later die trouwring onder de loep neemt, hem afkeurt en een nieuwe trouwring aanschuift, dan vind ik dat pijnlijk. Niet alleen voor mij, of voor mijn kerk, maar bovenal voor God. Het feit dat Hij de eerste is in het leven van een kind, wordt op deze manier schrijnend onderuit gehaald.”