Uit de kerkelijke pers
Eigentijdse mensen laten zich al te vlot dicteren door de agenda van de huidige dag, constateert prof. dr. A. de Reuver in het blad Theologia Reformata. „Zozeer dat het bijbelse signaal van de Jongste Dag vervaagt.”
Theologia Reformata „De tijd ligt nog niet ver achter ons waarin kinderen aan het sterfbed van hun moeder, als haar ademhaling stokte, ten slotte zeiden: „Moeder is er bijna.” Hoe cru het ook klinkt, vandaag de dag is de kans niet gering dat men er één woordje aan toevoegt: „Moeder is er bijna geweest.”
Die luttele toevoeging verraadt een aangrijpend verschil in visie op het aardse bestaan. Voor de moderne mens is het leven bij het sterven voorbij. Je leeft maar één keer, en het is zaak eruit te halen wat erin zit. En dan? Dan heb je het gehad en ben je er geweest. Voltooid verleden tijd.
Naar mijn besef is het een van de meest funeste symptomen van de secularisatiegolf die over het avondland spoelt, dat de menselijke blik niet verder dan de einder reikt. Het land daarachter zie je niet, en daarom ís het er ook niet. Zo luidt de schokkende conclusie die althans door de moderniteit wordt ingegeven. Zekerheid heb je uitsluitend over dingen die je kunt zien en vatten, die je kunt observeren en beredeneren. De rest is fictie, fantasie.
Het is een mentaliteit die men niet alleen in de wereld aan kan treffen, maar ook wel in de kerk. Laat ik het illustreren. Enkele jaren geleden verscheen de studie van Agnes Amelink over de Gereformeerde Kerken in Nederland. Ik vond het onthutsende lectuur, op velerlei manier. Maar het gaat me nu om één aspect: de verhouding van het hiernumaals tot het hiernamaals. Terwijl de klassiek gereformeerden het leven op aarde beleefden als een voorbereiding op de eeuwigheid, als een voorpost in het perspectief van de beloofde toekomst, heeft zich sedert de jaren zestig van de twintigste eeuw een omslag voorgedaan die zijn weerga niet kent. Cultuur en milieu, politiek en maatschappij eisen niet alleen hun rechtmatige plaats op, maar claimen vrijwel het alléénrecht op het program van prediking, geloofsbezinning en christenleven.
Door heel de vaart van het moderne leven, en vooral door de welvaart ervan, gaat de vaart waarover de apostel Petrus spreekt teloor: de haast en hunkering naar de Dag van Christus’ verschijning. Uit vrees voor verraad aan de aarde, verraadt men onbekommerd de hemel.
Men moet deze kentering, die zich bepaald niet alleen in de Gereformeerde Kerken voltrok, niet onderschatten. Dat doet men door haar louter in te schatten als een kritische correctie op een christendom dat bijna exclusief op eigen ziel en zaligheid bedacht is, zonder verantwoordelijkheidsbesef voor de samenleving. Zo’n correctie zou te billijken en zelfs te waarderen zijn.
Hier is evenwel geen sprake van een corrigerende accentverschuiving, maar van een boegwending die men een paradigmawijziging kan noemen. De pendel dreigt volledig door te slaan. Het besef van transcendentie heeft plaats gemaakt voor een bestaan waarin alleen de dimensies van lengte en breedte gelden. Achterhaald lijkt de notie dat het aardse leven een transitus uitmaakt, een doortocht door den vreemde, een overtocht naar het vaderland. Eigentijdse mensen -en dat zijn ook wij- laten zich maar al te vlot dicteren door de agenda van de huidige dag, zozeer dat het bijbelse signaal van de Jongste Dag vervaagt.”
Dat deze tijdgeest haaks staat op het apostolische getuigenis, lijdt geen twijfel. Neem nu de apostel Paulus. In zijn tweede brief aan de Korinthiërs schrijft hij dat zijn blik niet is gevestigd op wat tijdelijk en zichtbaar is, maar op een werkelijkheid die voor het blote oog niet waar te nemen valt: eeuwig en onvergankelijk. Inzicht heeft hij er niet in. Maar uitzicht erop zoveel te meer. Het vervult hem met een heilig heimwee naar Huis. Zijn politeuma, zijn vaderland, is in de hemel, waar Christus is, verklaart hij elders. Zonder twijfel getuigt dit van een levensbesef dat aan het christelijk geloof onvervreemdbaar eigen is.
Met een vlucht uit de aardse werkelijkheid heeft dit niets van doen. Dat blijkt uit Paulus’ levensgang en brieven ondubbelzinnig. Zijn verwachting behelsde geen verraad aan de aarde, geen verzaking van de roeping hierbeneden. Toen de apostel dit schreef was hij nog volop in bedrijf. Hij zat beslist niet met een boekje in een hoekje te verlangen. Dat verlangen vormde veeleer de grondstemming, de gestage onderstroom van een werkzaam bestaan. Hij wist zich geroepen om met afzien van gemak, comfort en eigenbelang, zich zonder reserve op te offeren in de dienst van zijn Meester, tot heil van de mensheid. Niemand kan toch, zelfs maar met een schijn van recht, beweren dat Paulus zijn opdracht ooit verzuimde. Hij heeft zich bijna dood gewerkt. Maar, zijn werk op aarde was niet zijn leven. Zijn leven was Christus. Deze nieuwe identiteit was vvorlopig nog verborgen in de hemel. Maar Paulus wist: straks komt mijn leven aan het licht, als Christus verschijnt. Dan is iedere voorlopigheid en alles wat ten dele is voorbij en breekt de heerlijkheid aan.
Waar dit perspectief op de eeuwigheid verdwijnt en het besef van vreemdelingschap verloren gaat, is er iets mis, grondig mis. Het betekent een volslagen verbastering van het oorspronkelijke, apostolische erfgoed en meteen een radicale breuk met de vroomheid van de kerk der eeuwen.”
De Wachter Sions
Eén letter. Daarover schrijft L. M. P. Scholten in De Wachter Sions, het weekblad van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland. Het is de letter ”u”.
„Het Heilig Evangelie is oneindig rijk. En tegelijk kan het soms in de Schrift met één letter beschreven worden. Een voorbeeld daarvan vinden we in Zacharia 9:9, waar tot de dochter Sions gezegd wordt: Zie, uw Koning zal u komen. Wat ligt er hier ontzaglijk veel in dat kleine woordje u.
De uitdrukking die hier in de Hebreeuwse grondtekst staat, kan op twee manieren vertaald worden. „Tot u” is een goede vertaling. Het is dan: Zie, uw koning zal tot u komen. Zo is het in Engelse Bijbel overgezet. Zo vertaalde Maarten Luther deze tekst in het Duits. Trouwens, in Mattheüs 21:5, waar Mattheus Zacharia 9:9 aanhaalt, lezen we: „Zie, uw Koning komt tot u.” ”Tot” is daar schuin gedrukt. Dat wil zeggen dat de Statenvertalers die het Nieuwe Testament overzetten, dit woord ”tot” hebben tussengevoegd, hoewel het in de Griekse grondtekst letterlijk niet te vinden is. „Zal tot u komen” is taalkundig correct, en het is ook van rijke inhoud. Jesaja sprak daarvan: Er zal een Verlosser tot Sion komen, Jesaja 59:20. Daar staat dezelfde uitdrukking in het Hebreeuws als in Zacharia 9:9.
Het is dus bepaald niet vanzelfsprekend, dat in Zacharia 9:9 is vertaald: Zie uw Koning zal u komen. Ook dat is taalkundig correct. Want de Hebreeuwse zegswijze kan ook eenvoudig de aanduiding zijn van de derde naamval: (voor of aan) u. Daaraan hebben onze Statenvertalers in Zacharia 9:9 de voorkeur gegeven.
Ook in het Hebreeuws is het een kwestie van één letter, namelijk wat de betekenis is van de letter 1 (lamed). Het lijkt wat vreemd taalgebruik: uw Koning zal u komen. Maar ter verduidelijking plaatsten zij hierbij een kanttekening. (O, die kostelijke kanttekeningen toch! Zij horen in ieder huisgezin van onze gemeenten.) Bij ”zal u komen” staat de volgende kanttekening: Tot uw best, tot uw hulp; zie Jes. 62:11, enz. Matth. 21:5. En wie wordt daar met ”u” bedoeld? Het staat in het enkelvoud, zodat het in het tekstverband duidelijk is, dat hiermede de dochter Sions bedoeld is. Die dochter Sions verkeerde in zeer ellendige omstandigheden. Zij had bijzondere troost nodig. Zij zou de profetie van de komst van haar Koning nog verkeerd kunnen opvatten.
”Hetzij Hij ’t mensdom met Zijn zegen Bezoekt, of met Zijn strenge tucht”, Psalm 66. God bezoekt op tweeërlei wijze: of met enige weldaad en vervulling Zijner belofte, of met uitvoering van dreigementen en straffen. Zie dat door onze Statenvertalers verklaard in kanttekening 1 op Genesis 21. Maar hier behoeft de dochter Sions niet in het onzekere te verkeren omtrent het doel van de komst van haar Koning: Zie, uw Koning zal u komen, dat is, tot uw best, tot uw hulp. U, dat zijn blijkens het tekstverband de gebondenen die in de kuil zitten (vers 11), waarvan kanttekening 53 zegt: De zin is: In of door de kracht van het bloed van Jezus Christus, waarmede Ik het verbond, met u ingegaan, bevestigen zal, heb Ik, of zal Ik uw gevangenen, die met de banden der zonden gebonden zijn, verlossen uit den kuil, dat is, uit het geweld der hel en des duivels, waaronder zij anders hadden moeten versmachten in een geestelijken dorst, door het gevoelen van den zwaren toorn Gods die op hen lag. Voor zulke ellendigen, hulpelozen zal deze Koning komen tot hun best, tot hun hulp, om hen te verlossen. Voor degenen die de drijver hebben leren kennen, die genoemd wordt in vers 8: opdat de drijver niet meer door hen doorga, en we citeren daarbij wederom de kanttekening (nr. 36): Versta dit van een geestelijke verlossing van de strengheid der wet. Zulke gebondenen onder een vloekende wet, onder de macht der zonde en het geweld der hel en des duivels zal Hij ten Redder zijn. Dat alles ligt samengevat in dat ene woordje van één letter: u. Zie, uw Koning zal u komen. Het vindt zijn weerklank in het woord van de engel tot de herders: dat u heden geboren is de Zaligmaker, Welke is Christus de Heere, in de stad Davids, Lukas 2:11.
Wapenveld
„De vraag die we bij bijbelteksten met een hoog geweldsgehalte moeten stellen, is niet: hoe is het mogelijk dat God dit gebood? Maar: hoe is het mogelijk dat mensen dachten dat God dit gebood?” Zo luidt, kort gezegd, het standpunt van dr. S. Janse. In het blad Wapenveld stelt oudtestamenticus prof. dr. H. G. L. Peels hem wat vragen.
„De consequentie van jouw redenatie is dat je tenslotte overgaat tot het scheiding maken tussen Gods Woord en mensenwoord, Gods stem en allerlei (klein)menselijke stemmen in de Bijbel. Aan kiezen valt niet te ontkomen. In de tegenstem van Jezus hoor je dan de beslissende stem van God. Je noemt het zelf een coming out, waarbij je helderheid gewonnen hebt, maar ook iets verloren hebt: de klassieke schriftleer. Ik vraag me af hoeveel helderheid je hier nu eigenlijk mee wint en of je niet meer verliest dan je lief is.
a. Hoe zou het ooit mogelijk kunnen zijn om Gods woord en mensenwoord te scheiden in het Oude Testament? Waar begin je en waar eindig je? Welke criteria zouden hierbij valide kunnen zijn? Een kritisch Duits auteur die je toch waarlijk niet op orthodox gereformeerd denken kunt betrappen, zei eens: „Ein einziges Stück aus dem Alten Testament herausgenommen als,nicht Wort Gottes’ würde das ganze Alte Testament in solche Bewertung hinein und nach sich ziehen.” Is het dan niet consequenter om het héle Oude Testament als mensenstem te horen?
b. Wat moeten we op jouw standpunt aan met het unanieme getuigenis van het Nieuwe Testament ten aanzien van de theopneustie, de gelding en waarde van het Oude Testament? Het Oude Testament was de Bijbel van de jonge kerk.
c. Scheiden en schiften leidt tot schrappen. Waar zijn we dan mee bezig? Ontnemen we onszelf dan niet veel? Mag het Oude Testament in al zijn weerbarstigheid nog kritisch tegenover ons staan? Zeker, het Oude Testament bevat heel wat hoekige en puntige gedeelten waar we ons aan kunnen stoten. Maar wanneer wij die als (al te) menselijke uitingen gaan interpreteren, neutraliseren we de tekst in feite - is dat niet hetzelfde als wat gebeurt bij ouderwets harmoniseren? Het is mijn persoonlijke ervaring dat juist het geduldig luisteren naar die zo lastige tekstgedeelten uit het Oude Testament zeer verrijkend kan zijn.
d. Moeten we niet erg kritisch zijn ten aanzien van onszelf, onze gevoelens, onze morele maatstaven, onze voor- en afkeur, om dááraan de criteria te ontlenen teneinde Gods stem en mensenstem te scheiden? Wij zijn allen kinderen van onze tijd en voor we er erg in hebben dagen wij het schriftgetuigenis voor de rechtbank van onze rede, ons gevoel en onze belangen.
Weet je, Sam, op een bepaalde manier is jouw positie ergens best aanlokkelijk. Je kunt dan namelijk bepaalde aanstootgevende passages in de Bijbel achter je laten, als product van kleinmenselijk denken. Dat kan ik op mijn standpunt dus niet. En zo worstel ik verder met de vraag hoe het geweldthema in het Oude Testament gestalte heeft gekregen en hoe daarin Gods Woord tot ons komt via al die mensenstemmen, ook heden, als een betrouwbare gids. Liever langer luisteren.
Ja, je hebt gelijk, dit valt niet gemakkelijk aan buitenstaanders zoals Adriaan van Dis duidelijk te maken. Uiteraard heb ik iets dergelijks wel geprobeerd. Zo werd ik eens door een juffrouw van de VARA benaderd in een radio-uitzending over de uitspraken van imam El Moumni, van de Rotterdamse An-Nasr moskee, en over de oproepen tot haat tegen het Westen. Zij had via-via gehoord dat ik een soort wraak-specialist ben (…) en wilde graag even in het kort weten of er enig verschil was tussen Bijbel en Koran op het punt van haat en geweld. Het viel me niet mee om in kort bestek -ik mocht gelukkig iets meer tijd nemen- hier iets over te vertellen. Ik weet ook niet of ze mijn verhaaltje begrepen heeft. Overigens zijn dit zaken die ook aan trouwe kerkleden niet zo een-twee-drie zijn uit te leggen. Ik ben bang dat wij vandaag in ons geestesklimaat en met onze culturele erfenis de antennes wel eens missen om sommige essentiële elementen van de bijbelse boodschap te verstaan. De kennis van het bijbels ABC en de grondstructuren van de Schrift ontbreekt zo vaak, terwijl we eenzijdig gefocust zijn op de snelle beantwoording van onze vragen en bevrediging van onze behoeften. Maar niet geklaagd. We gaan voort met schatgraven in Gods Woord, want het is het zo waard. Genoeg huiswerk, inderdaad. En daarbij hebben we een open gesprek nodig, om van elkaar te leren en elkaar te helpen.”