„Religie totaal niet genetisch bepaald”
AMSTERDAM - „Alle eigenschappen van een mens zijn gedeeltelijk genetisch bepaald, maar diens religie niet.” Dat stelt dr. D. Posthuma, universitair hoofddocente aan de faculteit psychologie en pedagogiek van de Vrije Universiteit (VU) te Amsterdam.
Posthuma sprak donderdag tijdens het symposium ”Geloof en wetenschap”, georganiseerd door VU Podium in het gebouw van de VU. Zij ging in op erfelijkheid en predestinatie: in hoeverre bepalen onze genen hoe ons leven er uit gaat zien en hoe wij reageren op onze omgeving?Posthuma doet onderzoek in het leven van eencellige tweelingen om de factor erfelijkheid te kunnen meten. Uit haar onderzoek wordt duidelijk dat erfelijkheid een grote rol speelt. Niet alleen intelligentie en de aanleg voor sport zijn voor een groot gedeelte erfelijk, maar ook alcoholgebruik, criminaliteit en zelfs de kans op geluk. „Eeneiige tweelingen lijken op elkaar wat het geluk betreft”, zo stelde ze.
Dat alles wil volgens haar nog niet zeggen dat een mens gepredestineerd is. Zij toonde een grafiek die de verhouding tussen kindermishandeling en depressiviteit liet zien. Kinderen die een bepaald gen hebben, hebben meer kans op depressiviteit dan zij die dat gen niet hebben.
Daarmee is niet alles gezegd, want of iemand werkelijk depressief wordt, hangt sterk samen met de wil van de persoon. Evenzo is de wil sterk bepalend wanneer het erom gaat of iemand een groot sporter wordt of niet, ongeacht zijn of haar erfelijke aanleg. „Voor de ene mens kan het genetisch gezien moeilijker zijn om te stoppen met roken dan voor de ander, maar het is een eigen keuze. De genen zorgen voor de gevoeligheid ergens voor. We kunnen de genetische code niet veranderen, maar wel de effecten van de genen beïnvloeden. De genen bieden een kader waarbinnen we zelf kunnen kiezen. We hebben een eigen verantwoordelijkheid. Waar een wil is, is een weg.”
Opvoeding
Vervolgens stelde de universitair docente de vraag aan de orde of religie ook erfelijk is. Aan de hand van meetbaar materiaal kwam ze tot de conclusie dat alle eigenschappen van de mens voor een gedeelte erfelijk bepaald zijn, behalve diens godsdienst. De factoren die de grootste rol spelen bij de totstandkoming van iemands godsdienstige overtuiging zijn, aldus Posthuma, gezinsfactoren en omgevingsfactoren. Andere invloeden spelen maar in heel geringe mate mee.
Posthuma zei zelf niet godsdienstig te zijn en ook niets met religie te hebben. Dat verklaart ze als volgt: „Ik denk dat het komt door mijn niet-religieuze opvoeding dat ik een niet-religieus persoon ben geworden.”
Iemand uit de zaal vroeg haar of de wil van iemand ook genetisch bepaald is. „We willen datgene doen waar we goed in zijn. Vaak is het genetisch bepaald of iemand een doorzetter is. Het is dus inderdaad de vraag of de vrije wil wel echt een vrije wil is. Ik wil echter niet zo ver gaan om te zeggen dat alles in een genetische code vastligt. Ik blijf erbij dat de mens een eigen verantwoordelijkheid heeft.”
Positieve betekenis
Ten slotte vroeg iemand haar hoe ze aankijkt tegen het deze week gepubliceerde rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) over de positieve betekenis van de kerken. De docente antwoordde dat uit onderzoek blijkt dat de overheid niet veel invloed heeft op de stimulering van religie. Het wordt anders, zo stelde ze, als er in het gezin over gesproken wordt.
Tijdens het symposium gaf dr. P. van Dam, onderzoekster bij de vakgroep geschiedenis, te kennen dat zij sinds haar tiende jaar niet meer naar de kerk gaat. Het feit dat andere mensen „ook niet allemaal precies weten hoe het zit met religie” betekent voor haar heel wat. Ze laat de studenten kennismaken met allerlei oude bronnen, zowel de Bijbel, als de Koran, christelijke, Griekse en Joodse denkers en hoopt daarmee het oordeel van de studenten te helpen vormen.
Dr. H. Mansvelder, onderzoeker bij de faculteit aard- en levenswetenschappen, houdt zich bezig met het onderzoek van de hersenen. Hij is vol verbazing over de grote aantallen contacten tussen de verschillende hersencellen van een mens, meer dan er wereldwijd internetaansluitingen zijn. Hij gelooft niet in de mogelijkheid dat de ”geest” los van het lichaam kan bestaan, als het lichaam sterft, want „als de mens sterft, sterven de activiteiten van de hersencellen ook.”