Open vraag alsnog beantwoord
Dat artsen bereid zijn een foetus met een goed te verhelpen aandoening als een hazenlip te aborteren, bewijst opnieuw dat het begrip noodtoestand uiterst rekbaar is geworden en in Nederland volledig is uitgehold.
„De abortuswet functioneert redelijk tot goed.” Een commissie onder leiding van de Amsterdamse hoogleraar J. K. M. Gevers concludeerde dit vorig jaar, na de lang verwachte evaluatie van de in 1984 in werking getreden abortuswet. Zeker, mogelijke twijfel bij vrouwen werd niet altijd even goed onderkend. En, zo oordeelde de commissie, lang niet elke arts wist raad met abortusaanvragen van niet-westerse vrouwen. Toch was de commissie in zijn algemeenheid optimistisch. Huisartsen, klinieken en ziekenhuizen die abortussen mogen uitvoeren, leven de abortuswet over het algemeen goed na, aldus het rapport.Niet alleen in prolifekringen, maar ook daarbuiten rees de vraag op grond waarvan de commissie tot die slotsom was gekomen. Wat was er onderzocht? Wie had de commissie ondervraagd en waarom? Had de Evangelische Omroep in 1996 niet met een verborgen camera vastgelegd hoe een vrouw haar kind kon laten aborteren omdat de zwangerschap haar wintersportvakantie doorkruiste? En had abortusarts Florian Willems niet kort voor het verschijnen van het abortusrapport bevestigd dat een vrouw die een abortus wilde deze ongeacht haar motieven in Nederland gewoon kreeg?
„Voorzichtigheid is geboden”, erkende Gevers in een vraaggesprek met deze krant, „want we hebben er als onderzoekers niet bij gestaan op het moment dat in ziekenhuizen en klinieken de beslissingen vielen.” Maar voegde hij daar geruststellend aan toe: „Het onderzoek was diepgravend genoeg om te kunnen vaststellen dat hetgeen de wetgever in 1984 voor ogen stond goed werd nageleefd: de praktijk deed zowel recht aan de beschermwaardigheid van het ongeboren leven als aan het recht van de ongewenst zwangere vrouw.”
Een eerste aanwijzing dat de praktijk misschien toch iets minder rooskleurig is, is al aan te treffen in het rapport-Gevers zelf. Als klinieken namelijk tegen de regels in besloten tot een abortus voor het verstrijken van de wettelijk verplichte bedenktijd van vijf dagen, slaagden de onderzoekers er niet in de vraag te beantwoorden waarom. Hun vermoeden is dat dit gebeurt vanwege een ontstane noodsituatie, „maar alhoewel bij sommige vrouwen bijzondere omstandigheden zijn gebleken, is onvoldoende bekend of het artikel dat het aanroepen van de noodtoestand regelt correct is toegepast”, aldus het rapport.
Met andere woorden: de vraag blijft open, waarbij niet is uitgesloten dat een noodtoestand zich in het geheel niet voordeed, maar dat alleen de schijn is opgehouden, zodat de ingreep snel kon worden verricht.
Een tweede, expliciete aanwijzing is de tabel in het rapport die de motieven van vrouwen om een abortus te laten plegen in kaart brengt. Deze maakt duidelijk wat zoal onder de noemer ”noodtoestand” valt: gebrek aan financiën (door bijna 50 procent van de ondervraagde vrouwen genoemd), geen energie (circa 25 procent), het gevoel dat het gezin al compleet is (circa 20 procent) en het risico op een gehandicapte baby (circa 16 procent).
In hetzelfde vraaggesprek verdedigde Gevers de keus om dit toch onder de noodtoestand te scharen door te zeggen dat ongewenst zwanger zijn „echt een probleem” is. „Daarbij maakt het voor mij geen verschil of het om een volwassen vrouw gaat die zegt „mijn gezin is compleet” of om een meisje van veertien dat veel te jong is om een kind te krijgen”, voegde hij eraan toe.
Deden dergelijke bevindingen al vermoeden dat vrouwen het begrip noodtoestand in Nederland naar eigen inzicht kunnen toepassen, dat sommige ziekenhuizen al een abortusverzoek inwilligen bij een goed te verhelpen aandoening als een hazenlip laat zien dat het begrip definitief is uitgehold.
Opvallend: de commissie-Gevers vroeg artsen zich een ingreep voor de geest te halen die ze zich nog goed konden herinneren. Het leidde niet tot een casusbeschrijving waarvan de commissie kon concluderen: hier gaat de arts in de fout. De EO is erin geslaagd alsnog dergelijke artsen op te sporen. Wellicht kan een nieuwe onderzoekscommissie achterhalen hoe uitzonderlijk zij voor de Nederlandse abortuspraktijk zijn.