„Pastorie is geen etalage voor gemeenteleden”
PUTTEN - „De pastorie is geen etalage voor gemeenteleden waarin ze kunnen kijken hoe het perfecte geloofsleven eruit ziet. Integendeel, in de pastorie mag je met je zwakheden en verliezen naar de Heere gaan en alles aan Hem vertellen.”
Dat zei prof. dr. W. Verboom, emeritus hoogleraar aan de Leidse universiteit, donderdag in De Aker te Putten. Hij sprak op de vijftigste hervormde predikantsvrouwencontio op gereformeerde grondslag.Prof. Verboom sprak over het geloofsleven in de pastorie, dat een aantal mooie, maar ook minder mooie kanten kent. Tot de mooie kanten rekent hij het betrokken zijn bij het eeuwig heil van mensen, de mooie dingen die gebeuren in de kerk, het gemakkelijk meedoen met allerlei activiteiten van de gemeente en het dicht bij het Woord leven. Maar het leven in de pastorie kent soms ook een aantal minder mooie kanten.
De hoogleraar wees met name op het belang van een goede communicatie. Hij deelde de relaties in ”drie stukken” in: de gemeente, het huwelijk en het gezin. „Het is van belang dat elk van deze drie stukken zo goed mogelijk tot zijn recht komt. Er is een goede balans nodig om elk van die drie stukken voldoende aandacht te geven.”
Prof. Verboom noemde als gevaren de werkdruk van de predikant en de spanning tussen het ambtelijke werk van de predikant in de gemeente en het gezinsleven. Ongelijkheid tussen de principes van de christelijke gemeente en de praktische realiteit in het predikantsgezin kan funest zijn. De kerkenraad kan een stukje tegen samenwonen in het kerkblad schrijven, terwijl een kind van de predikant even later vertelt te gaan samenwonen.
Verder wees hij op de veranderde positie van de predikantsvrouw. „We zijn allemaal opgenomen in een emancipatiebeweging. Predikantsvrouwen hebben vaak een eigen werkkring voor een of meer dagen per week. Het gebeurt gewoon. Het kan veel voldoening geven, maar ondertussen betekent het wel een extra complicatie in het netwerk van relaties. Deze ontwikkelingen kunnen ertoe leiden dat de verwachtingen van de gemeente en het pastoriegezin niet meer op één lijn zitten. De gemeente verwacht van de predikantsvrouw dat ze de vrouwenvereniging leidt, maar de predikantsvrouw ziet dat niet als haar taak. Als we niet oppassen, kunnen er communicatieproblemen ontstaan en kan er veel scheef groeien.”
Prof. Verboom vroeg ook ruimte voor domineespubers, opdat ze niet in een harnas hoeven te leven waarin ze niet passen. „Laten we niet te schichtig doen als hun geloofsleven een iets andere expressie heeft dan dat van onszelf. Laten we er juist dan belangstelling voor tonen en vragen wat het is dat hen zo boeit.”
Tijdens de vragenbespreking vroeg een predikantsvrouw hoe om te gaan met haar man die na een vergadering ging e-mailen. Prof. Verboom: „Laat je niet van de wijs brengen. Maak afspraken hoe om te gaan met e-mail. Misschien is het beter om ’s avonds met elkaar te praten en de e-mail tot de volgende dag te laten wachten.”
Tijdens haar openingswoord deelde voorzitter H. G. Schuurman-Hijmissen mee dat vier leden van het eerste uur, die in 1957 de contio bezochten, aanwezig waren, namelijk de dames Biesbroek, Jongebreur, Van Kooten en Vos.
Tijdens de meditatie zei ze: „Na alle berichten over ongeloof van predikanten mag er wat mij betreft morgen in de krant staan: Predikantsvrouwen belijden Jezus als hun Zaligmaker.”