Meningen over Maria Magdalena
Titel: ”De geliefde discipel. Vroegchristelijke teksten over Maria Magdalena”
Auteur: Esther de Boer
Uitgeverij: Meinema, Zoetermeer, 2006
ISBN 90 211 4074 8
Pagina’s: 268
Prijs: € 19,90.
Titel: ”Waarom Jezus niet getrouwd was met Maria Magdalena. Een korte geschiedenis van het esoterisch christendom”
Auteur: John van Schaik
Uitggeverij Christofoor, Zeist, 2006
ISBN 90 6238 810 8
Pagina’s 140 blz.
Prijs€ 17,50.Titel: ”Jezus & Maria Magdalena. Een mythe van liefde en vrijheid”
Auteur: Lisette Thooft
Uitgeverij: Balans, Amsterdam, 2006
ISBN 90 5018 762 5
Pagina’s: 303
Prijs: € 16,95.
Wie was Maria Magdalena? Vooral sinds ”De Da Vinci Code” van Dan Brown houden velen haar voor de vrouw van de Heere Jezus, aan wie Hij de leiding van de kerk toevertrouwde. Dat staat haaks op het klassieke beeld van de prostituee die later een boetvaardige zondares werd. Was zij slachtoffer van een geheim complot van de kerk? Verbreidde zij haar esoterische (bestemd voor ingewijden) leer in Frankrijk? Wat is feit en wat is fictie?
Esther de Boer, theologe en predikante, wil met haar ”De geliefde discipel” helderheid scheppen te midden van de veelheid aan beelden. Zij doet dat via een bloemlezing van vroegchristelijke teksten: naast de Bijbelse evangeliën zijn dat die van Maria, Petrus, Thomas, en Filippus, de Brief van de Apostelen, de Pistis Sofia (Gelovige Wijsheid) enzovoort. Deze teksten worden toegelicht en gebruikt als bouwstenen voor een historisch verantwoord beeld.
De Boer onderscheidt in de beeldvorming van Maria Magdalena drie hoofdlijnen. Allereerst het klassieke beeld van de bekeerde prostituee, de boetvaardige zondares. De tweede hoofdlijn is de esoterische, die Maria waardeert om haar kennis van een christendom dat op spiritueel hoger niveau zou staan dan dat van Petrus en Paulus. Zelfkennis en persoonlijke groei van de gelovige, de ingewijde, staan daarbij centraal. Ten slotte is er vooral de laatste jaren het beeld van Maria Magdalena als echtgenote van Jezus en als symbool van het vrouwelijke.
De westerse kerk stelt Maria Magdalena gelijk met de naamloze zondares (Luk. 7:36-50) en met Maria van Bethanië. Opmerkelijk genoeg kent de oosterse kerk deze dubbele gelijkstelling niet. Binnen de rooms-katholieke traditie blijft het klassieke beeld bepalend, totdat in 1963 besloten wordt het beeld van Maria Magdalena als bekeerde prostituee los te laten. Toch wordt ze bijvoorbeeld in het Franse Vézelay nog steeds als zodanig herdacht. Op grond van bronnenonderzoek noemt De Boer het beeld van de dubbele gelijkstelling fictie, legende.
Het kwaad
Het in 1896 gedeeltelijk teruggevonden Evangelie van Maria (Magdalena) is filosofisch van aard en bevat Maria’s onderwijs over Jezus. Vanwege het gnostische karakter hield de kerk het voor onbetrouwbaar. Het belangrijkste verschil tussen orthodox en gnostisch betreft de herkomst van het kwaad. De gnostische visie erkent niet de van oorsprong goede schepping en ziet het kwaad als onlosmakelijk verbonden met de schepping door een lagere godheid.
Is Maria een vooraanstaand getuige van de gnostische leer? En kan dat worden gebaseerd op bronnen uit de tweede eeuw? De Boer is daar kritisch over. Er is in die tijd nog geen duidelijk uiteengaan van orthodox en gnostisch. Daarom betwijfelt zij of men dit mag inlezen in de evangeliën van Maria en van Thomas.
De Boer wijst het door Brown geschetste beeld radicaal af. Zij doet dat op overtuigende wijze. Browns bewering dat hij zich op het Evangelie van Maria baseert mist alle grond. Daarin wordt Jezus getekend als „de verlosser die van God komt en wordt Maria gewaardeerd om haar onderwijs.” Geen enkele vroegchristelijke bron geeft steun aan Brown. Ook zijn gedachte dat aan Maria de leiding van de kerk zou zijn toevertrouwd, vindt geen steun in de bronnen.
Anonieme discipel
Zelf schetst de auteur Maria Magdalena als discipel en apostel der apostelen (de eerste opstandingsgetuige). Zij houdt haar zelfs voor „de discipel die Jezus liefhad” in het Johannesevangelie. Haar getuigenis zou aan dat evangelie ten grondslag liggen, maar zou vanwege haar vrouw-zijn in anonimiteit zijn verstopt. Wie „het zien wil, kan ontdekken dat het om Maria Magdalena gaat.” Deze argumentatie is te hypothetisch om te kunnen overtuigen.
Het boek van De Boer is waardevol vanwege de vertaalde vroegchristelijke bronnen en de verhelderende uiteenzettingen. Het is ook problematisch. Binnen het Nieuwe Testament maakt zij onderscheid „tussen wat cultureel bepaald is en wat werkelijk evangelie zou kunnen zijn.” Vanwege de visie op de plaats van de vrouw zijn voor haar de oudste bronnen -de Bijbelse evangeliën- niet het meest betrouwbaar. Ook zet ze een aantal brieven van Paulus, waarin de onderdanigheid van de vrouw aan de man voorkomt, buiten spel.
Zij aanvaardt het buiten-Bijbelse Evangelie van Maria als bron van geloof. Het gezag dat zij aan de bronnen toekent, hangt samen met haar eigen visie op de plaats van de vrouw, en niet met het al of niet behoren tot de canon. Daarmee laat zij de tijdgeest heersen over de openbaring.
Inwijdingskus
De titel ”Waarom Jezus niet getrouwd was met Maria Magdalena” spreekt voor zich. De auteur, John van Schaik, kenner van de christelijke mystiek, levert met dit boek een bijdrage aan het gesprek rond ”De Da Vinci Code” van Dan Brown. Nadrukkelijk neemt hij afstand van de visie dat Jezus getrouwd zou zijn.
Brown baseert zich onder andere op het Evangelie van Filippus, waarin staat dat Jezus Maria kuste. Van Schaik toont het ongelijk van Brown aan. Hij doet dat met een interessante en overtuigende uiteenzetting over de inwijdingskus in de oudheid. Zijn conclusie is dat de evangeliën van Maria en van Filippus een gnostisch karakter hebben; het zijn inwijdingsteksten, waarin de ziel ’huwt’ met de geest. Niet de kerk pleegde bedrog, ”De Da Vinci Code” zet op het verkeerde been.
Van Schaik erkent wel dat Brown terecht de vinger legt op de zere plek van het esoterische christendom. De kerk verdrong dat naar de ketterse zijlijn, waar het volgens Van Schaik niet thuishoort. Hij bepleit een verbinding van christendom en esoterie.
Esoterisch christendom
Dat maakt herziening van de geschiedenis van het esoterisch christendom nodig. Zijn boek geeft een aanzet. Daarin geeft hij heldere uiteenzettingen over bijvoorbeeld gnostiek, hermetisme, manicheïsme, docetisme, nestorianen, arianen, mystiek, graalridders, katharen en scholastiek. Slechts bij uitzondering blijft uitleg achterwege, zoals bij ”avatar”. Ook de visie van de kerk op seksualiteit stelt Van Schaik op verhelderende wijze aan de orde.
Als kenmerkend voor esoterisch christendom noemt hij het samengaan van drie overtuigingen:
de ziel kan zich ontwikkelen tot hogere vormen van kennis en beleven, zoals in gnosis en mystiek;
de materie kan zich vergeestelijken en andersom, zoals in transsubstantiatie en alchemie;
de belijdenis van Christus’ menswording, kruisdood en opstanding.
Veel van wat Van Schaik er graag bij zou willen rekenen valt op grond van zijn definitie af: sommige vormen van gnostiek (3 ontbreekt), de katharen (idem), de mystiek (2 ontbreekt ten dele), het traditionele christendom (1 en 2 ontbreken grotendeels). Het is met zijn keus voor deze definitie in tegenspraak als hij vervolgens toch het traditionele christendom esoterisch noemt, omdat het denkt dat „de geest (God) stof (mens) is geworden.” Hij zegt dan: „Dat is pas echte esoterie.”
Een definitie die alle bewegingen insluit is onmogelijk vanwege het te complexe geheel. Het hanteren van één overkoepelende term is ook niet gangbaar, zoals blijkt uit de titel van een bekend handboek op dit terrein: ”Dictionary of Gnosis and Western Esotericism”.
Calvijn en Kuitert
De rooms-katholieke Van Schaik lijkt voor kerk en geloof veel te verwachten van een esoterische impuls. Daarmee waardeert hij een verscheidenheid aan visies die niet harmonisch te verenigen zijn. Dat kleurt zijn positie postmodern, conform de tijdgeest.
Schrijvend over het protestantisme is hij niet altijd trefzeker. Zijn notitie ”In het calvinisme slaat het mannelijke rationele denken toe” doet geen recht aan Calvijns levenswerk. Bij „de algemeen aanvaarde opvatting in de theologie” noemt hij Kuitert als representant. Dat kan al geruime tijd niet meer.
De opzet van dit boek heeft iets merkwaardigs. Vanaf het begin is de geschiedenis van de esoterie aan de orde, verstrengeld als die is met Maria Magdalena. Toch biedt het slothoofdstuk alsnog ”een korte geschiedenis van het esoterisch christendom”. Een breder opgezet afzonderlijk boek over de geschiedenis van het esoterisch christendom zou welkom zijn.
Blauwdruk
„Het verhaal van de liefde tussen Jezus en Maria Magdalena blijk je te kunnen lezen als (…) een mythe die essentiële informatie bevat over de ontwikkeling van de mens en de rol daarin van de seksualiteit. Het verhaal bevat een blauwdruk, een model, dat gelovigen aanzet tot innerlijke groei.” Dat is de overtuiging van Lisette Thooft in haar ”Jezus & Maria Magdalena. Een mythe van liefde en vrijheid”. De auteur is redacteur van Volzin, opinieblad voor geloof en samenleving.
Zij is kritisch over ”De Da Vinci Code”. Het beroep van Brown op gnostische bronnen mist alle grond. Maria Magdalena als partner van Jezus? Gnostici zouden zich bij deze suggestie omkeren in hun graf. Brown projecteert een hedendaags levensgevoel op oude teksten. Merkwaardig genoeg doet ze dat zelf toch ook als ze schrijft: „Dat Jezus celibatair geleefd zou hebben, wil er bij mij niet in.” En: „Want Jezus trouwt wel, natuurlijk.”
Thooft beschrijft de samenhang tussen religie en de man-vrouwverhouding. Ze gaat er daarbij van uit dat de mensheid en de enkele mens een parallelle ontwikkeling doorlopen, ook in seksueel opzicht, dus via kinderjaren, puberteit en volwassenheid. In haar visie stuwt de erotische liefde de ontwikkeling van de beschaving naar steeds hoger niveau. Mythen wijzen daarop: „De grote religieuze mythen zijn geen leugens. Het zijn verhalen die in beeldende, symbolische vorm visies op het leven zichtbaar maken.”
Religie en seksualiteit
Uitgaande daarvan interpreteert ze de wereldgeschiedenis en exegetiseert ze de Bijbel. Zij duidt de ”centrale christelijke mythe” spiritueel-seksueel. Dat betekent geen afwijzing van de geloofswaarheden van het christendom. De onuitputtelijke rijkdom van de Bijbel maakt verschillende betekenisvelden mogelijk, een orthodox, een vrijzinnig, en ook „een mythe over de psycho-seksuele ontwikkeling van de mens.” Haar bijdrage is „een tamelijk gedurfde interpretatie van de universele mythe over het mannelijke en het vrouwelijke, en een eigenzinnige visie op de seksuele evolutie van de mens.”
Daarna volgt een boeiende uiteenzetting over de relatie tussen religie en seksualiteit. Veel komt aan de orde, zoals beelden van Maria Magdalena, de zondeval en het Gilgamesjepos, de beteugeling van de vrouwelijke lust, de onderwerping van de mannelijke lust aan normen en regels, polygamie en monogamie, het doel van de mannenbesnijdenis, Jakobs worsteling met God, Jezus als mythische bruidegom, Paulus en Augustinus als kinderen van een prepuberale tijd.
In Thoofts visie richt Jezus’ onderwijs zich ook op de innerlijke ontwikkeling in liefdesrelaties. Mogelijk zou Hij impliciet een mannelijke seksuele zelfdiscipline aanbevelen, zoals die al in de Oudheid in het Verre Oosten ontwikkeld is. Zij noemt in dat verband de zalving van Jezus. Ook schrijft zij: „Het zij verre van mij om te suggereren dat het in de evangeliën uitsluitend gaat (…) om seksuele zelfbeheersing.”
Zij meent echter dat het „ontwikkelingsmodel dat Jezus demonstreert door zijn zelfovergave, kruisdood en opstanding, werkt in de menselijke psyche op alle niveaus.”
Mythische bruidegom
Jezus is de mythische bruidegom, die sterft voor de liefde en daardoor de volmaakte innerlijke vrijheid bereikt. En Maria Magdalena is zijn mythische bruid die haar geliefde loslaat ter wille van de vrijheid, en die daardoor tot ware liefde komt. Uiteindelijk kunnen we, zo is haar overtuiging, worden als de nieuwe Adam, Jezus Christus, en de nieuwe Eva, Maria Magdalena.
Dit goed geschreven boek bevat veel verhelderende cultuurhistorische passages. Het roept ook veel vragen op. Thooft noemt de menswording van Jezus Christus „een geloofswaarheid die ik niet zou durven of willen aanvallen.” Afwezig is echter dat Hij „is gekomen om zalig te maken dat verloren was” (Matth. 18:11). Afwezig is dus ook de doordenking van de betekenis daarvan voor het thema van dit boek. Opvallend is ook dat het perspectief van de eeuwigheid verschraalt tot „Eeuwigheidsleven: het koninkrijk der hemelen van het bewustzijn, het leven in het hier en nu.”
Haar exegese berust nogal eens op veronderstellingen vanuit haar intuïtie. Enkele voorbeelden. Bij de bruiloft in Kana staat de wijn „misschien symbool voor de seksuele begeerte.” Schrijvend over een driehoofdig godinnebeeldje (leven, dood en vruchtbaarheid) noteert ze dat de drie Maria’s bij het lege graf hieraan doen denken. Regelmatig gebruikt zij formuleringen als: „het lijkt wel alsof”, „zou heel goed kunnen”, „valt niet te bewijzen”, „een tastende poging”, „misschien? Ik weet het niet zeker.”
Af en toe haalt zij uit naar wat zij ”fundamentalisten” noemt. Toch is haar eigen werkwijze daarmee verwant. Zij legt namelijk een aan de evolutiebiologie ontleend ontwikkelingsmodel ten grondslag aan de interpretatie van de geschiedenis en de exegese van de Bijbel. Dat maakt haar mythe van liefde en vrijheid in niet onbelangrijke mate tot een schepping van haar vindingrijke geest.