Autovergoeding niet altijd aftrekbaar
Onlangs heeft de Hoge Raad weer eens een arrest gewezen over de auto van de zaak. Ditmaal ging het over iemand die (volgens zijn baas) boven zijn stand wilde rijden en daarom een bedrag extra moest betalen.
Pieterse (de naam is gefingeerd) werkte bij een groot computerbedrijf in Amsterdam. Hij was, zoals dat heet, in de field werkzaam en moest dus het land door om zijn zaken aan de man te brengen. Als ’ambulante werknemer’ mocht hij zelf de soort reiskostenvergoeding kiezen. Hij had verschillende mogelijkheden: gebruik van de eigen auto tegen vergoeding, autolease, autohuur of een regeling voor het openbaar vervoer.
Pieterse had thuis een eigen wagen van dertien jaar oud staan, die het naar zijn eigen zeggen altijd goed had gedaan. Tot nog toe had hij deze auto ook voor het woon-werkverkeer en zakelijk gebruikt. Het trouwe blik vertoonde inmiddels echter wel wat mankementen, die hem al een lieve duit hadden gekost. Pieterse was bang dat de auto niet meer door de APK-keuring zou komen en helaas had hij geen geld om een nieuwe auto te kopen.
Pieterse zelf had het niet al te breed en daarom koos hij voor een andere reiskostenvergoeding. De baas stelde hem vanaf 1997 dus een auto van de zaak ter beschikking. Hij mocht echter slechts een auto van 16.000 gulden (7272 euro) kiezen. Dit vond Pieterse wel erg mager en hij koos een duurdere wagen. Hij moest dan wel ieder jaar 6492 gulden aan zijn baas betalen voor de meerprijs (boven de 16.000 gulden) van de auto. Dat had hij er echter nog wel voor over.
Pieterse vond dat hij het in 1997 aan zijn baas betaalde bedrag van bijna 6500 gulden wel van de belasting af mocht trekken. Hij had het geld toch aan zijn baas betaald in verband met een auto die hij voor zijn werk nodig had? De inspecteur was het hier echter niet mee eens. Pieterse had immers geen privé-kilometers gereden en kreeg dus ook geen bijtelling. Hij had dus ook geen aftrekpost ter zake van een eigen bijdrage voor de auto. Beide partijen moesten hun standpunt voor de rechter verdedigen.
Pieterse had verschillende pijlen op zijn boog. Als eerste betoogde hij dat de betaling aftrekbaar was in het kader van het reiskostenforfait. Een deel van het bedrag van 6500 gulden groot 2050 gulden moest als een vergoeding voor het woon-werkverkeer worden aangemerkt.
De inspecteur was het hier niet mee eens. Uit de personeelsregeling bleek immers niet dat een vergoeding woon-werkverkeer moet worden betaald. Het was wel duidelijk dat de vergoeding van 6500 gulden (volgens de inspecteur) volledig ziet op de vergoeding van de meerprijs van de door Pieterse uitgezochte auto. Het ging hier dus niet om een bijdrage in de kosten van het zakelijke of het woon-werkverkeer, maar om de keuze van Pieterse voor een auto. Er kon dus geen sprake zijn van enige reiskostenaftrek.
Op dit punt gaf het hof de inspecteur gelijk. Het gaat inderdaad om de kosten voor de duurderde auto, een privé-overweging van Pieterse, en niet om reiskosten.
Pieterse meende verder dat hij een bedrag van 4442 gulden (het restant van de vergoeding) wel kan aftrekken als beroepskosten. Ook hier was de inspecteur het niet mee eens. Onder de oude Wet inkomstenbelasting kon iemand immers alleen zelfbetaalde brandstofkosten in aftrek brengen als beroepskosten. Het hof gaf de inspecteur op dit punt eveneens gelijk.
Pieterse vond dat het ook nog wel mogelijk was om de vergoeding (de eigen bijdrage voor het privé-gebruik van de auto) toch in aftrek te brengen als negatief loon. Hiermee kon de inspecteur het ook al niet eens zijn. „Zoals ik al heb gezegd, edelachtbare, het ging hier niet om een vergoeding voor woon-werkverkeer, laat staan om een vergoeding voor privé-gebruik. Meneer Pieterse heeft de auto privé namelijk helemaal niet gebruikt. Hij krijgt geen bijtelling en heeft dus ook geen aftrekpost.”
Het gerechtshof gaf de inspecteur ook op dit punt gelijk. Het is immers duidelijk dat het hier gaat om een vergoeding voor de meerprijs van de auto en niet om een vergoeding voor privé-gebruik.
Pieterse kon dus onverrichter zake naar huis. Ook de Hoge Raad gaf hem ongelijk. Het cruciale punt zat bij hem in het feit dat hij geen bijtelling voor de auto van de zaak hoefde te betalen, omdat hij geen privé-kilometers reed. In dat geval is er ook bijna nooit sprake van een aftrekpost voor de eigen bijdrage, behalve als je als werknemer geen keus hebt en verplicht bent tot het rijden van een bepaalde auto. Wie wel privé-kilometers rijdt, krijgt een bijtelling voor de auto van de zaak. Hierop kan een aan de werkgever betaalde vergoeding voor privé-gebruik in aftrek worden gebracht. In het nieuwe belastingstelsel geldt deze regeling nog steeds. Blijft de vraag over in wat voor auto Pieterse nu privé rijdt…