Recensie roman Maarten 't Hart: Psalmenoproer in een vissersdorp
In zijn jongste pennenvrucht beproeft Maarten 't Hart voor het eerst het genre van de historische roman. Hoewel “Psalmenoproer” knappe elementen bevat, laat het als geheel toch een wrange nasmaak na.
„Het historische genre is zo verraderlijk, ik ben nog steeds bang dat ik iets heb laten gebeuren dat niet kan”, zegt ’t Hart (61) in een interview naar aanleiding van zijn nieuwste boek. In de roman schetst de schrijver een beeld van het vissersdorp Maassluis in de tweede helft van de 18e eeuw.
Hij heeft zich er niet met een jantje-van-leiden van afgemaakt. Integendeel: hij dook in archieven, raadpleegde notulen, verdiepte zich in ooggetuigenverslagen, om maar een „zo nauwgezet en accuraat mogelijk verslag van de gebeurtenissen in Maassluis in 1775 en 1776 en de jaren daarna” te geven.
Omdat hij in het boek zeer uitvoerig citeert uit bestaande bronnen, noemt hij ”Psalmenoproer” zelf een documentaire roman. Vrijwel alle personen die in het boek voorkomen zijn dan ook historische figuren van wie de namen niet veranderd zijn.
Korte zingtrant
Aanknopingspunt voor het boek is het oproer dat in de jaren 1775-1776 in Maassluis uitbrak naar aanleiding van een nieuwe manier van zingen van de psalmen. De nieuwe psalmen van de Statenberijming van 1773 was men aanvankelijk op de oude manier, de zogenaamde oude toon, blijven zingen: „Elke noot zo lang mogelijk aanhouden, en herkauwen als een stukje zwoerd en versieren met pralende praltrillers of monumentale mordenten”, in de beschrijving van ’t Hart.
De magistraat van Maassluis besloot echter in 1775 geleidelijk aan over te gaan op de zogenaamde korte zingtrant. Daarbij werden de psalmen niet langer isometrisch (alle noten even lang) gezongen, maar waren de eerste en laatste noot van iedere regel langer dan de overige. Daarbij zong men de regels niet langer aan elkaar, maar rustte de gemeente na iedere regel. Op dat moment kon de organist een tussenspel tussen de regels spelen. Omdat er al met al in hoger tempo gezongen werd, kwam deze manier van zingen bekend te staan als korte zingtrant.
En daar waren de meeste vissers in Maassluis het hartgrondig mee oneens. Zo zelfs dat grote groepen, vooral armen, de kerkdiensten waarin op de nieuwe manier werd gezongen verstoorden. Uiteindelijk kozen schout en schepenen voor een compromis: „een fusie van oude trant met nieuwe zangwijs tot iets daartussenin, de middelmatige toon.” Overigens wordt in het boek niet duidelijk hoe die middelmatige toon geklonken heeft; dat is ook moeilijk voor te stellen, want de korte zingtrant zelf is al een compromis tussen ritmisch en isoritmisch.
Hoe het ook zij, het compromis mocht niet baten. Een menigte woestelingen ging alsnog plunderend het dorp door, waarbij vooral de aanzienlijken het moesten ontgelden. Uiteindelijk besloot de magistraat weer terug te keren tot de oude toon. De ”toonmuiters” hadden gewonnen.
Gilles
Hoewel dit psalmenoproer het uitgangspunt is voor het boek, gaat het in deze roman toch om een ander verhaal: het leven van Roemer Stroombreker. Roemer, geboren in 1730, behoort tot een redersfamilie. Zijn moeder dwingt hem in 1749 te trouwen met Diderica Croockewerff, omdat dat de familie twee hoekers en twee buizen (vissersschepen) oplevert. Roemer walgt echter van dit „reusachtig vrouwmens.” Zijn liefde gaat uit naar een ander, een meisje uit de arme buurt, Anna Kortsweyl, die getrouwd is met een bootsjongen op een van Roemers schepen.
Terwijl Roemer bij zijn eigen vrouw geen kinderen kan verwekken, heeft één slippertje met Anna -uitvoerig beschreven- een buitenechtelijk kind tot gevolg: Gilles Heldenwier. Deze Gilles blijft het hele boek door een schimmige figuur. Hij is degene die het hardst schreeuwt tijdens het psalmenoproer, terwijl zijn woede zich vooral tegen Roemer keert.
Deze verhouding tussen vader en zoon staat in feite centraal in ”Psalmenoproer”. Doordat zijn escapade geheim is gebleven -alleen meester Spanjaard weet ervan-, draagt Roemer de waarheid rond Gilles als een loden last met zich mee. Ook als Anna na Diderica’s dood bij Roemer in komt wonen, eerst als werkster, later als zijn vrouw, blijft Gilles op een afstand. Als bejaarde man komt Roemer zijn zoon nog één keer tegen, maar ook dan spreekt er slechts haat uit Gilles’ ogen. Een triest slot van het boek, dat een bittere nasmaak nalaat.
Zondvloed
Die onaangename nasmaak betreft ook andere onderdelen van het boek. Ook in deze roman verlustigt Maarten ’t Hart zich erin zijn eigen kritiek op Bijbel en christendom op zijn hoofdpersoon over te dragen. Zelf kon ’t Hart het zich in zijn kinderjaren totaal niet voorstellen „dat er wel een miljoen diersoorten tijdens de zondvloed in die ark hadden gezeten”, zegt hij in genoemd interview. Dus wijdt hij in zijn boek een heel hoofdstuk aan ”De ouders van Noach”, waarin de jonge Roemer en zijn vriend Thade het hun catechiseermeester lastig maken met hun vragen over de zondvloed. „’Dus daarom is Methusalem gestorven toen hij negenhonderd negenenzesig jaar oud was,’ riep Thade triomfantelijk. ’Hij is verzopen bij de zondvloed. Noach heeft z’n eigen grootvader laten verzuipen.’” Je hoort in zulke passages Maarten ’t Hart zélf triomfantelijk uithalen naar het christelijk geloof.
Ook zijn onverbloemde beschrijvingen van seksuele escapades en zijn onverholen voorliefde voor erotisch getinte opmerkingen zijn bedenkelijk. Waarom is het leuk een oude, grijze meester Spanjaard te laten opmerken dat hij nog één keer voor hij sterft „een juffertje wil ontrijgen”? Waarom is het leuk de relatie tussen Roemer en Anna gniffelend met die van David en Bathséba te vergelijken?
Toevalligheden
Dat neemt niet weg dat ’t Hart ook mooie dingen doet in zijn boek. Wat te denken van deze zin: „Niets ter wereld kon het genoegen evenaren om met de onstuimige wind in de rug langs ritselend riet, in de allengs grauwer, stiller, geheimzinniger wordende middagschemer, over het ijs te ijlen.” Prachtig is ook de beschrijving van de storm en de vloed die in 1775 Maassluis teisterden.
Als het gaat om het hanteren van 18e-eeuwse visserijtermen -omtoor, inbakker, prikkenbijter, beugvisserij- dwingt ’t Harts kennis van zaken respect af. Ook de vogelwereld kent voor hem geen geheimen; weliswaar wordt die soms al te uitvoerig beschreven.
Ook al te uitvoerig is het citeren uit oude bronnen. Het is duidelijk dat ’t Hart voor deze roman enorm veel onderzoek heeft gedaan. Maar pagina’s lange citaten uit decreten of pamfletten zijn gewoonweg storend in een boek dat een roman wil zijn. Hier lijkt ’t Hart zijn archiefkennis te willen etaleren, wat de lijn van het verhaal niet ten goede komt.
Storend is ook het aantal onwaarschijnlijke toevalligheden die de schrijver in zijn boek heeft verwerkt. Het ligt bijvoorbeeld niet voor de hand dat een reder uit een vissersdorpje tijdens de paar reizen die hij in zijn leven maakt zowel Mozart en Beethoven als Napoleon ontmoet.
”Psalmenoproer” speelt zich af in een door en door kerkelijke omgeving. Maar het boek maakt duidelijk dat deze kerkelijke context bij een schrijver die zich bewust tegen kerk en christendom afzet niet in goede handen is. Dat maken mooie passages en spannende elementen helaas niet goed.
Psalmenoproer, Maarten ’t Hart; uitg. De Arbeiderspers, Amsterdam, 2006; ISBN 90 2956 408 3; 288 blz.; € 18,95.