Besluit
Job spreekt hier van de ellende waarin de Heere hem gebracht had. Hij noemde het „bittere dingen” met een bijzondere nadruk, om daarmee aan te tonen dat, hoewel hij een kind van God was en zijn verdrukking Vaderlijke tuchtigingen waren, zij niet liefelijk noch aangenaam waren om te dragen.
Job toonde hier van wat hij gevoelde van de uitkomst van zijn ellende. Zijn benauwdheden waren dan wel bitter voor hem te smaken, maar hij wist dat hij uit deze bitterheid zijn voordeel zou trekken. Nu zegt Job tegen God: U schrijft tegen mij bittere dingen. Eerder heeft hij tot God gezegd: Gij houdt mij voor een vijand. Hier klaagt hij dat Hij tegen hem schreef, want wat men schrijft zal men eerst goed bedenken en overleggen. Zo wil Job zeggen dat de Heere niet onbesuisd al Zijn kwaad heeft gezonden, maar wel met een goede voorbedachte raad. Wat men spreekt, kan herroepen worden, maar niet wat geschreven is.Zo wil Job hiermee te kennen geven dat deze zwarigheden tegen hem geschreven waren vanwege het Goddelijk besluit hem zo te beproeven in de smeltkroes van de ellende. Dit moest eerst vervuld worden eer hij verlost kon worden. Want Zijn raadslagen zijn waarheid en vastigheid.
Guiljelmus Saldenus, predikant te Kockengen (”De weeklacht der heiligen”, 1654)