Vreemdeling in het oude vaderland
PADERBORN - Als hij kon, ging hij terug naar „drüben”, naar de voormalige Sovjetrepubliek Kazachstan, waar ruim zeventig jaar geleden zijn wieg stond. „Ondanks alle verdrukking en lijden die we daar hebben moeten doorstaan, is de afstand tot God daar kleiner”, zegt de 74-jarige Johann Seel. „Toen we naar Duitsland emigreerden, dachten we in Jeruzalem te komen, maar we zitten nu in Babel.”
Jarenlang wachtte de bejaarde Ruslandduitser uit Paderborn tevergeefs op een uitreisvisum voor hem en zijn gezin. In 1992 kreeg hij eindelijk de felbegeerde papieren. Samen met zijn vrouw en zes kinderen voegde hij zich in de geweldige stroom landverhuizers die zich dankzij het eind van de Koude Oorlog van Oost- naar West-Europa bewoog. In november 1992 dacht hij thuis te komen in de oude ”heimat”. „Maar ik voel me sindsdien een vreemdeling. Dit is mijn vaderland niet. Ik ben ontheemd.”Seel klaagt niet over de moeizame start die hij en zijn gezin in de Bondsrepubliek maakten. De Duitse overheid had weliswaar al jarenlang mensen uit Oost-Europa opgevangen en daarmee de nodige ervaring opgedaan, maar ze kon de toestroom van het begin van de jaren negentig niet aan. „We zaten in barakken, hadden veel moeilijkheden met de taal, konden geen werk krijgen en proefden bij de autochtone Duitsers de nodige weerzin tegen nieuwkomers die vooral een aanslag zouden plegen op belastinggelden. Maar dat was te overzien.”
Het gaat Seel om het geestelijk klimaat. „Dat is volstrekt goddeloos. Het draait hier in het westen om geld en goed. Het materialisme en egoïsme zijn de moderne kleren waarin satan mensen verleidt. Dat gewaad is oogverblindend en geraffineerd en daardoor gevaarlijker dan de onsmakelijke plunje waarin hij zich als vervolger in mijn vroegere vaderland vertoonde. Daar wist je voor wie je op je hoede moest zijn, hier ben je verleid voordat je het weet. Daar zit mijn pijn.”
Mooie auto
De situatie van de gemeenten onder het communisme verheerlijken wil Seel zeker niet. „Hier op aarde leeft Gods volk in de strijd, maar we waren daar toen meer paraat dan nu hier.” Wat vervolging inhoudt, heeft de grijsharige baptist aan den lijve ondervonden. Zijn vader heeft hij nauwelijks gekend. Die werd in de jaren dertig vanwege zijn activiteiten in de gemeente weggevoerd. „Nooit meer iets van gehoord.” Als kind werd Johann Seel getreiterd omdat hij uit een christelijk gezin kwam; als volwassene had hij geen carrièreperspectief omdat hij het geloof der vaderen trouw bleef.
Zelf zat hij drie jaar vast in een gevangenkamp. „Ik heb iets geleden, maar niet veel als ik dat vergelijk met andere christenen, en niets als ik denk aan mijn Meester.” Toch spreekt Seel van „de genade van het lijden.” Naar zijn stellige overtuiging is het dragen van het kruis van vervolging een bijzondere gift. „We moeten de vervolging niet zoeken, maar als die ons deel wordt, krijgen we nog een deel, een belangrijker: de bijzondere ondersteuning van Christus.”
Hij erkent dat het leven voor de christenen onder het communisme ook schaduwkanten had. „Met name vanwege mijn kinderen probeerde ik eind jaren zeventig naar Duitsland te komen. Het duurde meer dan tien jaar voordat de toestemming kwam.”
Nu vraagt Seel zich geregeld af of hij er wel goed aan heeft gedaan de grens tussen Oost en West te passeren. „Eigenlijk denk ik dat ik beter in Kazachstan had kunnen blijven. We hadden het arm, ook na de omwenteling. Maar we waren rijk in de Heere. Hier is het precies omgekeerd. De eerste vraag na de verhuizing naar Duitsland is meestal niet geweest: hoe kunnen we God dienen? Maar het ging er veelal om: hoe kom ik zo snel mogelijk aan een mooie, snelle auto?”
Vrijpostigheid
Tot die trieste constatering komt hij ook zeker als het om zijn kinderen gaat. Twee zonen leven volstrekt in de wereld. Ze komen nooit meer in de kerk. Een dochter is getrouwd met iemand uit een moderne baptistengemeente. De drie anderen gaan met Seel en zijn vrouw naar de behoudende gemeente van baptisten in Paderborn.
„Zolang het nog duurt”, zegt hij bezorgd. „Ik kan mijn kinderen slechts voorleven, niet dwingen.” Hij vertelt dat zijn dochters regelmatig mopperen dat de gemeenteregels zo streng zijn: geen lange broeken, sobere kleding, lang haar. „Het rijtje is bekend”, glimlacht Seel.
Meer nog maakt hij zich zorgen over de aantrekkingskracht van jeugdgroepen in verwante, meer moderne gemeenten. „Op jongerenavonden wordt daar moderne muziek gedraaid. De mandoline heeft plaatsgemaakt voor de elektrische gitaar. Over de puur wereldse muziek wordt dan de saus van een christelijke tekst gegoten. Dat is een list van de duivel, want ze onthouden wel het ritme maar niet de woorden. Mijn kinderen zoeken dat ook op.” Daar komt bij dat er, ondanks de grote omvang van de Russisch-Duitse gemeente, betrekkelijk weinig jeugd is. De behoudende gemeente wordt vooral bezocht door ouderen.
Moeite heeft Seel ook met de vrijpostigheid van jongeren. „Zij hebben geen respect voor de ouderdom, vooral niet als ze wat gestudeerd hebben.” Hij heeft daarom nogal wat kritische kanttekeningen bij het feit dat jongemannen enkele jaren op een Bijbelschool studeren. „Ze doen daar veel kennis van de Bijbel op. Maar doen ze ook geestelijke wijsheid op?” vraagt hij zich hardop af. „Als ze na drie jaar terugkeren in de gemeente willen ze hun kennis etaleren. Ze houden geleerde betogen, stellen allerlei vernieuwingen in de kerkdiensten voor. Maar het hart van het Evangelie, dat mis ik. In Kazachstan luisterden we vol ontzag naar de geestelijke lessen van oude voorgangers. Ze hadden niet op een Bijbelschool gestudeerd, maar wel op de school van het geestelijke leven. Jongeren zwegen voor de ouderen. Dat is nog Bijbels ook. Want in de tijd van de Bijbel mocht je pas na je dertigste meepraten.”
Dit is de tweede aflevering van een vierluik over Russische baptisten in de Bondsrepubliek.