Dwaas
In het hart van een mens overheerst een geest van atheïsme en een vreemde gesteldheid om aan het bestaan van God, een andere wereld en alle onzienlijke dingen te twijfelen. Er is geen God, zegt de dwaas. Zij denken er niet aan dat God hen ziet als zij zonden bedrijven en dat Hij rekenschap van hen zal vragen.
Als de dwazen hun zonden voor de ogen van de mensen kunnen verbergen, bekommeren zij zich nergens om. Zij zondigen brutaal voort. „Zij zeggen: De Heere ziet het niet en de God van Jakob merkt het niet.” Ze zijn ongelovig omtrent de toekomende dingen, de hemel en de hel. Ze lopen liever het gevaar verdoemd te worden, dan overtuigd te worden. Ze zijn ongevoelig voor het gewicht van de eeuwige dingen. Hoe moeilijk is het hen te overtuigen dat de eeuwige zaligheid beter is dan al het andere goed en dat de eeuwige rampzaligheid onder de toorn van God erger is dan alle andere kwaad. Ze zijn zeer listig in het kwade, maar zeer dwaas in de dingen die hen het meest aangaan.Een onbekeerde heeft geen goedheid in zich. In mij, dat is in mijn vlees, woont geen goed, zei Paulus in de brief aan de Romeinen. Een natuurlijk mens heeft geen beginsel dat hem tot enige goede zaak bekwaam maakt. Hij heeft geen hoger beginsel dan eigenliefde.
Jonathan Edwards,predikant te New-Jersey (”Leerredenen”, 1791)
