Fragmenten uit het leven van Anna Achmatova
Titel: De echte twintigste eeuw. Autobiografisch proza
Anna Achmatova
vert. en ed. Alissa Leigh en Silvana Wedemann
uitg. De Arbeiderspers, Amsterdam, 2006
ISBN 90 295 0051 4; 234 blz.; € 24,95.
Anna Achmatova (met het accent op má!) was een Russische dichteres die leefde van 1889 tot 1966. Met hoeveel moeite en narigheid het leven van deze vrouw gepaard ging, vertelt Alissa Leigh in het woord vooraf van haar bloemlezing ”De echte twintigste eeuw”.De als Anna Gorenko geboren dichteres had veel succes met haar eerste dichtbundels ”Avond” en ”Witte vogelvlucht”, al moest ze haar dichterschap tegenover haar vader verdedigen. Na de Russische Revolutie sloot zij zich bij de dichtersgroep der ”akmeïsten” aan, een soort dichtersgilde dat zich tegen de abstracties der symbolisten richtte en concrete beelden en voorwerpen in het centrum van de poëzie plaatste. De akmeïsten hadden veel eerbied voor het ding en voor het woord. Achmatova neemt bijvoorbeeld een bepaald lichtschijnsel waar en zoekt net zo lang totdat zij het waardige woord gevonden heeft om de betekenis van het schijnsel te laten oplichten.
Onder het communistische regime heeft Anna Achmatova een zwaar leven gehad. Vooral onder Stalin heersten in de Sovjet-Unie een onvoorstelbare politieke willekeur en een moordende argwaan richting schrijvers als Achmatova. Gedurende lange perioden lukte het de dichteres niet om haar gedichten te publiceren. Zij moest verduren dat de terreur zeer dichtbij kwam. Haar ex-man Nikolaj Goemiljov werd in 1921 gefusilleerd als „antibolsjewistisch samenzweerder”, hun zoon Ljev Goemiljov bracht zeven jaar in werkkampen door en haar collega en vriend de grote dichter Osip Mandelsjtam (1891-1938) stierf jong na vreselijke chicanes.
Tijdgenoten
Het ”Woord vooraf” bij deze uitgave is onmisbaar, omdat het een helder beeld verschaft van de omstandigheden waaronder Anna Achmatova moest leven en schrijven. Het voorwoord bereidt de lezer voor op een bijzondere stijl van schrijven die intuïtief van aard is en de herinneringen aan vroeger geeft zoals ze voor Achmatova’s geestesoog verschijnen.
In het eerste gedeelte van dit boek, ”pro domo sua” (pleidooi voor haar eigen zaak) vertelt Achmatova over de huizen waarin zij woonde en over haar beginnend dichterschap. Om een idee te geven van haar levensgevoel en stijl citeer ik een mooie passage: „Een keer was ik ’s winters in Slepnjovo. Dat was schitterend. Alles was teruggeslonken tot in de negentiende eeuw, bijna tot de tijd van Poesjkin. Sleden, vilten laarzen, berenpelzen, enorme jassen van schaapsvacht, een klinkende stilte, sneeuwhopen, diamanten sneeuwstormen. Daar begroette ik het jaar 1917. Na het sombere Sevastopol met zijn oorlogssfeer, waar ik van de astma stikte en bijna doodvroor in een koud, gehuurd kamertje was het net alsof ik in een soort beloofd land terecht was gekomen.”
Het mooiste gedeelte van dit boek vind ik de herinneringen aan tijdgenoten. Achmatova was bevriend met onder anderen de Franse schilder Amedeo Modigliani, met de dichters Aleksander Blok, Michail Lozinski, Osip en Nadjezjda Mandelsjtam en met Boris Pasternak. Zij geeft van hen karakteristieke uitspraken weer, zoals de volgende van Modigliani: „Reizen nemen de plaats in van werkelijke daden, scheppen de indruk van iets wat in het leven in feite niet bestaat.”
Voor Osip Mandelsjtam heeft Achmatova het meeste respect, wat bijvoorbeeld uit de volgende uitspraak blijkt: „Mandelsjtam heeft geen leraar gehad. Dat is iets waar eens over nagedacht zou moeten worden. In de wereldliteratuur is mij geen enkel ander geval bekend. We kennen de herkomst van Poesjkin, van Blok, maar wie toont ons waar de nieuwe goddelijke harmonie vandaan kwam die men de gedichten van Osip Mandelsjtam noemt!”
Natuur
De relatie van Anna Achmatova met de seizoenen in Rusland en met de dingen van de natuur is heel innig. De natuur in het bij Sint-Petersburg gelegen Tsarskoje Selo, haar ware thuis in Rusland, kan haar overweldigen en alle getob over haar gezondheid terzijde schuiven.
Die oorspronkelijke ervaring wil zij deel laten zijn van de gedichten die zij schrijft: „Gedichten kunnen (voor de dichter) in twee soorten worden verdeeld, de gedichten waarvan hij zich kan herinneren hoe hij ze bedacht, en de gedichten die als het ware zichzelf hebben verwekt. In het eerste geval is de dichter ertoe veroordeeld de stem van de viool te horen die hem ooit geholpen heeft ze te maken, in het tweede geval hoort hij het bonken van de trein dat hem hinderde ze op te schrijven. Gedichten kun je associëren met de geur van parfum of bloemen. De heggenroos in de cyclus ”De heggenroos bloeit” heeft inderdaad bedwelmend gegeurd op een moment dat met de cyclus verband houdt.”
In een ander deel van dit boek schrijft Achmatova over haar epos ”Epos zonder held”. Wanneer je (zoals ik) de door Hans Boland in het Nederlands vertaalde tekst niet bij de hand hebt, is dit een ondoordringbaar struikgewas van kanttekeningen. Minder geestdriftig dan over de portretten van tijdgenoten ben ik eveneens over de dagboekfragmenten aan het slot van ”De echte twintigste eeuw”. Een minimale rode draad is hier nodig om geboeid te blijven en die ontbreekt. De bloemlezing zal daarom vooral voor de liefhebbers van het werk van Anna Achmatova interessant zijn.
Ondanks deze bezwaren heb ik grote gedeelten van Achmatova’s boek met winst gelezen. Oost- en Midden-Europa hebben tijdens de twintigste eeuw formidabele schrijvers opgeleverd die de geestelijke kracht hadden om tegen de politieke stroom in te zwemmen. Anna Achmatova is daar een inspirerend voorbeeld van.