Bidden
Ziedaar, een tollenaar met een verbroken hart en een verslagen geest, die zijn zondigheid, onwaardigheid, dood en verdoemeniswaardigheid kent. Ja, hij erkent die en belijdt het voor God en bidt Hem ootmoedig om genade. Ach, waren wij allen zoals die tollenaar en mochten we allen met die gestalte in Gods huis komen, of in ons huis zijn als wij ons tot bidden begeven.
Veel mensen weten daar echter niet van. Wat een spotters zijn er onder ons, want als ze dit horen wat in deze tollenaar plaatsvindt, houden ze dit voor gemaaktheid en inbeelding. Onder elkaar lachen zij erom. Och arme mens, het is een teken van uw grote blindheid. U toont daarmee wat een grote vijand u van het ware werk van God bent.Hoe velen zijn er die in tegenstelling tot onze tollenaar niet opgaan naar Gods huis. Zij verzuimen daardoor de openbare godsdienst om hun plezier en vermaak op die dag te nemen. Och, zeggen ze, moeten we gaan bidden in de tempel?
Ja, velen verzuimen dit en als men bidt, dan is het een formuliergebed dat men opzegt. Het gaat zonder aandacht, met de ogen open, om, terwijl men bidt, de kerk eens rond te zien wie er zoal aan het bidden is.
Laten wij ons bidden eens met dat gebed van de tollenaar vergelijken, of het meer inhoud heeft dan een formuliergebed.
Cornelis van Vollenhoven (”Waarheid in het binnenste”, 1759)