Geen standbeeld in Rijssen
Belcampo is een van de bekendste Rijssenaren uit de geschiedenis. Toch krijgt hij ter gelegenheid van zijn honderdste geboortedag -op 21 juli- geen standbeeld. De reden? Zijn verhaal ”Het grote gebeuren”, waarin hij een nogal persoonlijke interpretatie van het laatste oordeel geeft, komt nog altijd schokkend over.
Wie spreekt over Belcampo, Herman Pieter Schönfeld Wichers, kan zijn broer mr. Karel Diederik niet ongenoemd laten. Beide broers werden in Naarden geboren en kwamen op zeer jonge leeftijd naar Rijssen omdat hun vader daar notaris werd. Karel studeerde notarieel recht, was kandidaat-notaris in Rijssen, maar verwierf bekendheid door het Rijssens dialect in verschillende woordenboeken vast te leggen. Oudere Rijssenaren spreken waarderend over beide notariszonen, die Rijssenaar waren met de Rijssenaren. Beider non-conformisme werd gezien als een gegeven.
Herman Pieter studeerde rechten en medicijnen. Hij was huisarts in het Overijsselse Bathmen, later studentenarts in Groningen en hij begaf zich op het terrein van de letteren onder het pseudoniem Belcampo, de Italiaanse vertaling van Schönfeld. Op 21 juli is het honderd jaar geleden dat hij geboren werd.
Het oeuvre van Belcampo bestaat grotendeels uit verhalen, waarvan ”Het grote gebeuren” wel het bekendst is. Belcampo’s interpretatie van het laatste oordeel in Rijssen trok diepe sporen in de hoogkerkelijke Reggestad. Nog altijd wordt Belcampo vooral aan dit ene verhaal opgehangen, al past het volledig in zijn oeuvre. In bijna honderd jaar gebeurde dat minimaal drie keer: na de publicatie in 1947 nam een aantal mensen al definitief afscheid van hem, de verfilming van het verhaal door regisseur Jaap Drupsteen in 1975 bracht oud zeer tot leven en vlak voor de herdenking van zijn honderdste geboortedag dit jaar ketste het idee voor een Belcampo-standbeeld in Rijssen af. Zelfs in combinatie met zijn alom gewaardeerde broer Karel kon Belcampo geen monument krijgen. „De bevolking denkt er te verschillend over en de politiek is verdeeld”, liet de werkgroep die de Schönfeld Wichers-herdenking voorbereidt onlangs weten.
Relativering
Het werk van Belcampo is zeer herkenbaar. Het taalgebruik is gaaf en vloeiend. Hij had een groot gevoel voor humor en spaarde zichzelf en zijn ouderlijk notarismilieu niet. In ”Het olografisch testament” zet hij een stoffige notaris neer die te maken krijgt met een handmatig geschreven testament op het lichaam van een vrouw. Dat een dergelijke wilsbeschikking niet per se handmatig op papíér gezet moet zijn, ondersteunt hij door voetnoten op te nemen met wetsartikelen. Zijn dokterschap relativeert hij in het verhaal ”Bladzijde uit het dagboek van een arts” en zijn schrijverschap evenzeer in ”De preek van Adam Langenberg”. Daarin komt een onaantastbare dominee voor die zich vaak verslaapt en dientengevolge te laat op de kansel verschijnt: „Dominees en schrijvers zijn de enige mensen op aarde die, behaaglijk uitgestrekt in ’t warme nest, kunnen blijven doorwerken aan hun voortbrengselen, bij de enen van religieuze, bij de anderen van letterkundige aard. Hierdoor zijn zij boven allen gezegend.”
De absurde fantasieën van Belcampo doen denken aan het werk van de Engelse schrijver Roald Dahl: uiterst onrealistische situaties worden dusdanig realistisch neergezet dat de lezer zich stiekem afvraagt of het toch niet echt gebeurd zou kunnen zijn. Toch is hij in letterenland kennelijk moeilijk te plaatsen, want schoolboeken zetten hem nog wel eens in de buurt van het magisch realisme. En inderdaad, de verhalen spelen zich niet zelden af op de grens van de alledaagse werkelijkheid en die ándere wereld waarin de fantasie vrij spel heeft. In dit verband is surrealisme ook een term die goed bij hem past.
Belcampo beschikte over een scherp waarnemingsvermogen, kende de Rijssense gemeenschap tot op het bot, beheerste de tale Kanaäns en citeerde vlekkeloos de Statenvertaling. De combinatie van fijnzinnige humor met een groot stilistisch en (zelf)relativerend vermogen maakt zijn werk -literair gezien- tot een genot. Maar zodra hij de zwakke plekken van mensen en gemeenschappen onder handen neemt, worden het dodelijke geschriften. En daar zit de pijn voor veel Rijssenaren.
Spiegel
In een telefoongesprek in 1976 sprak ik met Belcampo over zijn schrijverschap, zijn verhaal ”Het grote gebeuren” en de verfilming ervan. Gevraagd naar zijn motieven, ontkende hij krachtig Rijssen in een kwaad daglicht te hebben willen stellen. „Ik heb in Rijssen een heerlijke jeugd gehad. Het is absoluut niet zo dat ik Rijssen met een soort rancune heb willen beschrijven, maar ik had een omgeving nodig die ik goed kende. Als ik in Barneveld of Amersfoort was opgegroeid, had ik het dáár laten gebeuren.” Dat zegt hij ook op de flaptekst van een onderwijsuitgave van ”Het grote gebeuren”, maar daar maakt hij ook duidelijk dat er niet alleen sprake is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden: „Dat het nou Rijssen is, dat is een van die gelukkige toevallen (…).”
Er zijn Belcampo-bewonderaars die ”Het grote gebeuren” de beste preek over de Openbaring vinden. Het zal de intentie van de schrijver niet zijn geweest, maar Belcampo houdt (christelijk) Rijssen een spiegel voor. Enerzijds een lachspiegel, maar dat niet alleen: „Ook in Rijssen had elke zonde zijn belijders: geldzucht, wangunst, het vlees.” Met herkenbare voorbeelden wordt dit ook aangetoond.
Ongetwijfeld is Belcampo in zijn tijd mensen tegengekomen die hem gewaarschuwd hebben. Als in zijn verhaal de oordeelsdag op gang komt, bijt hem een oude timmerman toe: „„Non geet ’t gebuurn menèèr, vie zint lange genog ewoarskowd. Ie ook!” (…) en het leedvermaak vlamde uit zijn venijnige oogjes.” Als de schrijver dit ooit zo ervaren heeft, is dat niet goed. Het waarschuwen van de medemens mag nooit gebeuren met wraakgedachten in het achterhoofd.
Van de predikanten maakt Belcampo karikaturen in verkleinwoorden: „Ze hadden dus toch gelijk gehad, de mannetjes met de steile hoedjes, de smalle boordjes en de droge gezichtjes, die dit eeuwenlang van hun kanseltjes hadden verkondigd.” In zijn verhaal gewaagt hij verder van een man die na zijn bekering zijn gezin en omgeving onleefbaar maakte met zijn „onafgebroken bekerings- en vermaningswerk.”
Dat mensen na hun bekering menselijke ondeugden houden, is een feit. Dat een schrijver dit aan de kaak stelt is niet aangenaam, maar moet onder ogen gezien worden. Echter, dan gaat het nog maar over mensen. Bezwaarlijker is het godsbeeld dat Belcampo schildert. In zijn optiek is God geen volmaakt Wezen. De toornende gerechtigheid van een rechtvaardig Opperwezen zou op de oordeelsdag alleszins meevallen. „Zestig procent van de Rijssenaren bleef behouden” en mocht naar de hemel. Het noemen van dit getal lijkt een protest tegen datgene wat in de Rijssense kerken altijd werd verkondigd. Echter, God noemt omtrent mensen die verloren gaan en behouden worden geen getallen, omdat Hij als geen ander weet dat wij daar direct onze kleinmenselijke rekensommen aan verbinden.
Belcampo neemt verder een loopje met Gods alwetendheid, want hij neemt zelf (onopgemerkt!) deel aan het voltrekken van het laatste oordeel door een duivelskostuum aan te trekken en plaatsgenoten naar de hel of de hemel te loodsen. Aan het eind van het verhaal blijkt God niet te weten waar hij is. Als de schrijver nabij het Volkspark een paar engelen ontmoet die hem zoeken, trekt hij het duivelsmasker af en wordt ook hij naar de hemel gevoerd.
Levensfilosofie
Ik vroeg hem destijds naar zijn persoonlijk geloof. „Ja, wat geloof ik zelf? Laatst kwam hier een Jehovah’s getuige aan de deur die zei: „En als u dat niet gelooft, dan komt u in de hel, maar dan zijn wij vrij van uw bloed!”” Geen rechtstreeks antwoord en het bestek van het telefoongesprek was te krap voor een uitputtende uiteenzetting. Niet erg verwonderlijk, want voor zijn denkbeelden over de wereld, mensheid en geloven had hij een compleet boek nodig, namelijk ”De filosofie van het Belcampisme” (1972). Voor een volledige weergave ervan is het bestek van deze pagina weer te krap. Ultrakort komt zijn levensfilosofie neer op: lekker leven en lekker laten leven, zonder het leven van anderen te verpesten. Het leven is een kostbaar geschenk waarvan met volle teugen genoten moet worden. Leerstellingen zijn misdadig omdat het geluksbelemmerende factoren zijn die mensen niet in staat stellen lekker te leven. Het christendom komt er bij hem niet best af, omdat het „doordrenkt is met mensenhaat, want het vormt samenlevingen van mensen die niet gelukkig durven te zijn” door angstgevoel, schuldgevoel en zondebesef. Deze opvattingen werken door in de literaire producten van Belcampo, soms letterlijk leesbaar, maar nog vaker tussen de regels door.
De schrijver woonde het grootste deel van zijn leven in Groningen. Hij overleed in 1990 en tot veler verwondering liet hij zich begraven in de stad waar hij jong was. Volgens oud-Twentse zede werd de onbedekte kist op een platte boerenwagen door een paard getrokken naar het kerkhof gevoerd. Zijn vrouw en zijn dochter zaten op de kist en achter de wagen liep de stoet vrienden en bekenden die de schrijver begeleidden naar zijn laatste rustplaats op de Oude Algemene Begraafplaats aan de Lentfersweg.
Rijssen herdenkt de gebroeders Schönfeld Wichers met exposities in het Rijssens Museum en de Stadsbibliotheek. Er komt een literaire lezing, de VVV maakte een literaire stadswandeling en oud-streektaalconsulent Gerrit Kraa vertaalt een aantal verhalen van Belcampo in het dialect dat zijn broer Karel zo lief was. Querido verzorgt deze uitgave. De start van alle activiteiten is dinsdag 3 september.