Ontdekking
De roeping van een zondaar volgt uit de verkiezing. Doch laten we zien op welke wijze de Heere daarin voortgaat, opdat wij die mochten leren kennen. Zoals de Heere in de eerste schepping met het licht begon, is het ook in de tweede schepping de Heere Die onze zielsogen opent.Wij kunnen in onze natuurstaat noch de Heere kennen om Hem te vrezen en lief te hebben, noch onszelf, noch onze zonden recht kennen. Dan laat de Heere een licht schijnen in onze duistere harten om kennis van de heerlijkheid van God, in het aanschijn van Jezus Christus, te geven. Dit licht van God ontdekt in ons vele werken van duisternis, waarmee wij in onwetendheid ons geweten hebben bezoedeld. Dan beginnen wij ons te schamen in de tegenwoordigheid van God. Ja, ons vlees siddert van vrees over Zijn oordelen en we roepen uit met Job 42:6: „Daarom verfoei ik mij en heb berouw in stof en as.”
Zo gaat de Heere voort, van het gemoed tot het hart. Hij werkt daar verslagenheid en goddelijke droefheid, die bekering tot de zaligheid veroorzaakt. Het hart, dat dood was in misdaden en zonden, begint nu te bewegen, zoals het hart van Josia smolt toen hij de wet hoorde lezen, en zoals de hoorders van Petrus door de scherpe preek geprikkeld werden. Zij vroegen met de stokbewaarder: „Wat zullen wij doen opdat wij zalig worden?”
William Cowper, predikant te Perth (Al de theologische werken, 1650)