Terug naar zorg aan de basis
BILTHOVEN - Een kind of jongere uit de eigen gemeente geestelijk adopteren. Een idee van de Hervormd Gereformeerde Jeugdbond (HGJB) dat, als onderdeel van een proefproject over jeugdpastoraat, in drie gemeenten is uitgevoerd. De jeugdbond evalueert op dit moment de bevindingen.
Veel gemeenten worstelen met het jeugdpastoraat, bemerkt staflid Hans Maat. Steeds meer vragen ze de HGJB om advies, begeleiding en training. Het is dan ook een onderwerp waarmee de kerk verschil kan maken, denkt hij. „Op de meeste terreinen in de kerk kunnen we ons niet met de wereld meten. Maar de kerk is bij uitstek een plaats waar mensen onvoorwaardelijk relaties aangaan, zich met elkaar verbinden. In tegenstelling tot bijvoorbeeld de sportvereniging of de fanfare.”Dit aspect is niet nieuw, maar verdient wel opnieuw aandacht, vindt het staflid, dat leiding gaf aan het project ”Zien en gezien worden”. „Op welk niveau in de kerk je ook kijkt, die pastorale dimensie ontbreekt te vaak. Jeugdwerkleiders zijn sterk gericht op vertellen, Bijbelstudie houden, uitleggen. Maar ik denk dat het priesterlijke aan het profetische vooraf moet gaan. Een boodschap krijgt pas zeggingskracht binnen een liefdevolle relatie.”
De HGJB wil terug naar pastorale zorg aan de basis. Bedoeld voor alle kinderen, tieners en jongeren in de gemeente en dus een verantwoordelijkheid van alle leidinggevenden. Specifieke zorg of professionele zorg komen in beeld als deze basiszorg vanwege de ernst van problemen niet toereikend is.
In de gemeenten Brakel, Voorthuizen en Elburg paste de jeugdbond in de afgelopen vier jaar de ideeën over het basispastoraat toe. „Niet om een succesformule te ontwikkelen”, geeft Maat aan, „maar om te kijken wat er gebeurt als we meer investeren in persoonlijke zorg.”
In de beginfase van het project deed de HGJB onderzoek naar de ervaringen van de gemeenten met het jeugdwerk en het pastoraat. Er was bezinning op de plaats van het pastoraat in de Bijbel. Daarnaast werkten de betrokkenen aan kennis, houding en vaardigheden. Ze probeerden het zogenoemde adoptiemodel uit. Iedere leidinggevende ’adopteert’ een aantal kinderen of jongeren aan wie hij extra aandacht besteedt.
Maat: „Dit kan door het sturen van een kaartje bij ziekte of op een verjaardag, door altijd even persoonlijk contact te hebben tijdens een clubavond, door gericht voor hen te bidden en door het spreken over de kinderen met andere leidinggevenden. Op deze wijze signaleert een leidinggevende eerder problemen.”
Maat hekelt de tendens dat leidinggevenden al na enkele jaren stoppen met het jeugdwerk, omdat in de praktijk blijkt dat zij zich pas in het derde jaar gaan verdiepen in de jongeren. In de eerste twee jaar ontdekken ze waar ze zelf staan en doen ze vaardigheden op. Zijn oproep: „Verbind je met het leven van een jongere. Begeleid iemand niet zomaar twee of drie jaar, maar bijvoorbeeld tijdens de hele tienerfase.”
Belemmeringen voor het jongerenpastoraat zitten volgens Maat soms in structuren, vaak in mensen. „Verschillende takken van jeugdwerk functioneren nogal eens naast elkaar zonder dat er onderlinge afstemming is. Ook gebrekkige begeleiding van leidinggevenden en een tekort aan leidinggevenden kunnen het pastoraat aan jongeren in de weg staan.”
De opgedane ervaring in de drie gemeenten wil de jeugdbond breed gaan toepassen, onder meer door het geven van begeleiding en training.