Pastores in zorginstelling op drift
NIJMEGEN - Negen jaar lang onderzocht hij de beroeps- en geloofsopvattingen van zijn vakgenoten. Over sommige uitkomsten is de rooms-katholieke ziekenpastor W. Smeets bezorgd. „Er is een rust, die geen slaapmiddel je kan geven. Dat perspectief op de dood mag je niet verzwijgen als je als christelijk verzorger bij een sterfbed staat.”
Een enkele keer staat hij aan het sterfbed van een patiënt die het geloof vaarwel zei. „Toch leg ik ook dan uit wie ik ben en wat ik geloof”, zegt Smeets, werkzaam op diverse kinderafdelingen van het Universitair Medisch Centrum Nijmegen. Als hij patiënten ontmoet die in het geheel niet met de Bijbel zijn opgegroeid, is het niet anders. „Ook dan verzwijg ik niet wat de Bijbel leert over de eeuwigheid.”Een pastoraal gesprek is geen preek, stelt Smeets, die jaarlijks in het ziekenhuis vele contacten heeft met stervenden. „Wel moet de patiënt in het gesprek merken: Dit gaat over een andere dimensie van het bestaan. Er is ook een eeuwige tijd die aan de aardse voorbijgaat. Dat perspectief is er, omdat het Pasen is geweest.”
Welke opvattingen zijn circa 900 ambtsgenoten erop nahouden, doet Smeets in zijn vrijdag te verdedigen proefschrift uit de doeken. De verdediging ervan is het sluitstuk van een negenjarig onderzoek. „Toen ik ermee begon, kwam het accent in de sector steeds meer op de kwaliteit te liggen. Voor elke medische verrichting kwam wel een procedure of protocol.”
Smeets wilde weten wat geestelijk verzorgers van die ontwikkeling vonden. „Ook de beroepsvereniging van geestelijk verzorgers in zorginstellingen zag het graag in kaart gebracht.” Duidelijk is inmiddels dat veel pastores hinken op twee gedachten. „Wie dit werk doet, heeft in het ziekenhuis een vrijplaats”, is een breed gedragen opvatting, versus „het is belangrijk onderdeel te worden van het zorgproces en te investeren in goede contacten met het verplegend personeel.”
Over het lijden en de dood denken verzorgers evenmin eenduidig. Die verschillen zijn echter minder klein dan gegeven hun verschillende achtergronden -in het onderzoek van Smeets: protestants, rooms-katholiek, humanistisch en overig- kan worden verwacht. Smeets: „De overtuiging van protestantse en katholieke verzorgers komt sterk overeen met die van hun humanistische collega’s. Een meerderheid in beide groepen vindt dat er geen relatie is tussen God en het lijden én dat de dood nu eenmaal bij het leven hoort.”
In hoeverre is dat een conclusie om van te schrikken?
„Het is zorgelijk voor zover je als christelijk pastor mensen moet bijstaan om bij het naderen van het levenseinde te kunnen geloven dat het leven niet ophoudt bij de dood.”
Is dat niet een van dé taken van een christelijk pastor?
„Ja, het is als het goed is een zeer wezenlijk onderdeel van zijn werk. Overal in ziekenhuizen zie ik verzorgers daarmee worstelen. Je merkt dat nog niet zozeer wanneer het Goede Vrijdag is. Dan kun je spreken over het lijden van Christus en lijnen doortrekken naar het persoonlijk lijden van zieken. Moeilijker wordt het twee dagen later, als het Pasen is. De opstanding van Christus brengt verzorgers in verlegenheid.”
Smeet ging verder na hoe christelijke verzorgers zoal aankijken tegen het lijden.
Wat valt u daarin op?
„Er is vrijwel geen steun meer voor de opvatting dat ziekte en dood te beschouwen zijn als straf van God. Hetzelfde geldt voor de gedachte dat God met elk lijden Zijn bedoeling heeft of dat Hij ziekte en tegenspoed wil gebruiken om mensen tot inkeer te brengen. De enige visie waar christelijke verzorgers zich achter scharen, is de uit de Auschwitztheologie geboren visie van Dorothee Sölle: „Gods liefde is groter dan Zijn almacht. Hij lijdt mee met de lijdende mens, maar is niet bij machte er iets aan te doen.””
Smeets onderzocht niet wat dit betekent voor de gesprekken tussen verzorgers en stervenden. Wel informeert hij ernaar tijdens de bijscholingscursussen die vanuit de Radboud Universiteit Nijmegen worden verzorgd. „Bij sommige verzorgers bespeur ik de neiging over te stappen op een ander onderwerp dan de relatie tussen God en lijden. Anderen gaan een discussie aan en proberen patiënten warm te krijgen voor de visie die zij aan Dorothee Sölle en anderen hebben ontleend.”
Opmerkelijk is ook, zegt Smeets met verwijzing naar zijn onderzoek, dat verzorgers de rol van levensbeschouwing steeds meer waarderen vanuit de belangstelling voor het vermeende nut. „Sommigen benadrukken dat bidden goed is, omdat tijdens het gebed de bloeddruk daalt.”
In hoeverre is er sprake van een inflatie van het werk van geestelijk verzorgers?
„De angst daarvoor is zeker niet overdreven. Het geloof is meer dan een medicijn in de platte zin van het woord. In de ontmoeting met stervenden moet een gewijde ruimte komen. Een christelijk verzorger moet leven vanuit de opstandingskracht.”
Heeft uw boek een boodschap voor de kerken?
„Veel verzorgers voelen zich in hun werk geen vertegenwoordiger van het kerkgenootschap dat hen zendt. Dat is geen goed teken, het laat zien dat beide uit elkaar zijn gegroeid. Wat ermee te maken kan hebben, is dat kerken zo druk zijn met het overeind houden van hun gemeenten en parochies dat de tijd voor een gesprek met verzorgers ontbreekt. Ik wil ze aanraden daar toch tijd voor te maken.”