Schuilen achter de Meester
WOERDEN - Hij verwondert zich nog steeds over Gods leiding, over het werk dat hij als zendeling op Papoea mocht doen. „God wilde mij gebruiken als instrument in Zijn hand. Hij maakt onwilligen gewillig en dát is genade. Ik ben een bevoorrecht mens.”
Maandag is het 25 jaar geleden dat C. Janse werd verbonden aan Zending Gereformeerde Gemeenten (ZGG). Eerst werkte hij als onderwijzer op Papoea, vanaf 1991 als bureausecretaris op het kantoor in Woerden en sinds vorig jaar is hij hoofd voorlichting.Vanzelfsprekend was het niet dat Kees Janse de zending in ging. Tot 1981 was hij dorpsonderwijzer in het Zeeuwse ’s-Gravenpolder. „Onderwijs zat in mijn genen”, zegt hij. „Het was dan ook een hele stap voor een dorpsmannetje als ik. Maar als God je leven binnenkomt en Hij je door Zijn genade overweldigt, dan gá je. Genade maakt gunnend, het maakt je bewogen.”
In de Saambinder las hij een advertentie waarin de ZGG vroeg om een zendingswerker met onderwijservaring voor de zes zendingsposten op Papoea. „Ik liep met het blad direct naar mijn vrouw in de keuken. We zagen het beiden als een antwoord van God op onze vragen.”
Offer
„Toen we vertrokken, was mijn moeder 75 jaar”, herinnert Janse zich. „Dan denk je wel: „Zie ik haar nog terug?” We spreken wel eens over offers, maar toch denk ik dat we dat woord niet moeten gebruiken - of anders in heel kleine letters. Offers zijn er vaak alleen maar in immaterieel opzicht. In een ver land is geen pindakaas te krijgen, maar is dat erg? Ik denk het niet.
Heel mooi vind ik wat een van onze zendingswerkers pas schreef: „Als het een eer is om een taak voor uw Koning te vervullen, moeten we niet zeggen dat het een offer is als we iets voor de Koning mogen doen. Hét Offer is gebracht en in dat besef hoeven we het geen offer te vinden om in Zijn Naam en met Zijn belofte van tijdelijke verblijfplaats te veranderen.” Dat is me uit het hart gegrepen.”
De grootste bedreiging voor zendelingen is dat ze niet schuilgaan achter de Meester, vindt hij. „Zendelingen worden algauw bijzonder gevonden. En dan spreekt Papoea natuurlijk veel meer tot de verbeelding dan bijvoorbeeld Frankrijk. Voor je het weet ga je je ook een beetje bijzonder vinden, vooral als pionierszendeling.”
Ritme
De eerste standplaats voor Janse en zijn vrouw was Langda, in het oostelijk bergland van Papoea. Na een jaar vertrokken ze naar de hoofdpost in Pass Valley, waar ze hun eigen houten huis bouwden. „We leefden op het ritme van de zon. Vroeg op, meestal om een uur of vijf, en dan werken tot halftien ’s avonds. Scholen opzetten in het binnenland en jonge mensen vaardigheden aanleren die dáár nodig zijn, zoals timmeren, het vervaardigden van kleding en het houden van pluimvee. We trokken daarvoor ook docenten aan.”
Tegelijkertijd raakte Janse meer en meer betrokken bij het theologisch onderwijs op Papoea. Hij werkte al mee aan de toerustingscursussen op de Bijbelschool, maar toen ds. C. G. Vreugdenhil terugkeerde naar Nederland nam hij de taken van hem over. „Ik heb er hard aan moeten trekken om ook een beetje theoloog te worden. Maar een theoloog moet ook een didacticus zijn en de stof kunnen vereenvoudigen.”
Op de plaatselijke Bijbelscholen en op de centrale school in Pass Valley gaf hij onder meer exegese en dogmatiek. In het Indonesisch, voor de meeste studenten aan de zendingsopleiding hun tweede taal. „Stapsgewijs ben je dan bezig met het begrijpen van wat er in de Bijbel staat. Begrijp ik de tekst? Welke vragen ga ik aan die tekst stellen?”
Hij kwam erachter dat de culturele context vaak mede bepalend is voor de uitleg van een Bijbeltekst. „Pas las ik in Handelingen 12 de geschiedenis van Petrus, die door een engel uit de gevangenis werd bevrijd. Als Petrus op de deur van het huis van Maria klopt, doet het dienstmeisje Rhodé niet open. Het zou me niets verbazen als ze op Papoea zouden zeggen: „Logisch dat de discipelen niet geloofden dat Petrus daar stond. Je moet er ook geen vrouw op afsturen.” Dat zegt wel wat over de positie van de vrouw op Papoea. Hoe je daar als docent mee omgaat? Wellicht eerst glimlachen, maar daarna toch een lesgedeelte wijden aan de plaats van de vrouw in de Bijbel.”
Vrij snel schakelde de kerk op de Bijbelschool ook inheemse krachten in. „Een gouden greep”, vindt hij. „Ze zien het dan toch eerder als hun eigen school. Inheemse docenten hebben misschien wat minder in hun mars, maar ze spreken de taal beter, kennen de cultuur en staan dichter bij de bevolking. Het hoeft geen westers onderwijsinstituut te worden.”
Voorvaderen
Regelmatig komt er een delegatie vanuit Papoea naar Nederland om kennis te maken met het kerkverband van de Gereformeerde Gemeenten. „Dan ga je je eigen wereld bekijken door de ogen van de Papoea’s. Je leert dat ze vaak helemaal niet geïmponeerd zijn door wat wij geweldig vinden. Toen ze de Sint-Jan in Gouda hadden gezien, zeiden ze: „Jullie voorvaderen zijn veel knapper dan jullie.” En toen de Papoea’s een bejaardenhuis hadden bezocht, was hun reactie: „Waar zijn de kinderen van deze mensen?”
Janse waakt ervoor om de samenleving op Papoea te verheerlijken - „hoewel die je wel afbrengt van de vanzelfsprekendheden in het eigen denken.” „In het zendingswerk heb je heel vaak te maken met teleurstellingen, met weerbarstigheid. Je ziet vaak dat mensen in leidinggevende functies in zonde vallen en bijvoorbeeld overspel plegen. Je werkt in de frontlinie en daar is satan óók aan het werk. Het gevecht is hevig.”
Hij maakte op Papoea dramatische dingen mee. Een grote brand in het dorp Bomela kostte een vrouw en zeven kinderen het leven. „We arriveerden een dag later en liepen naar de plaats waar het huis had gestaan. Een klein meisje wees met een stokje naar de schedels en botten. Dat was die en dat was die. Toen moesten we Ayub (Job), de echtgenoot van de omgekomen vrouw, via de radio vertellen wat er was gebeurd. Dat zijn heel ingrijpende dingen. Samen met de inheemse christenen zongen we na de begrafenis Psalm 42, met de armen om elkaar: „’k Heb mijn tranen onder het klagen.” Dan krijgt het Woord een geweldig reliëf. God troost Zijn volk.”
Janse denkt dat Nederlandse christenen van Papoea’s kunnen leren om de dingen van het leven van alledag in verband te brengen met de leiding van God. „Voor Papoea’s is dat geen vraag. Eten, drinken: ze zien dat als een gave van God. Ze bidden gerust voor een handjevol pinda’s.”
Ook gezondheid en ziekte komen rechtstreeks uit Gods hand. „Vaak zien ze een ziekte als een directe straf van God. Of dat goed is? Als zendingswerker kun je ook je geseculariseerde westerse denken meebrengen. Als ze hun vertrouwen op een aspirientje gaan stellen, zijn ze niet beter af dan vroeger.
Door het zendingswerk onder de Papoea’s leer je toch door de bril van die mensen naar de eigen cultuur te kijken. Je krijgt meer oog voor het individualisme, de scherpe verleiding van het materialisme. Die zijn een grote bedreiging voor een waarachtig christelijk leven.”