Brevet van onvermogen
Misschien is het de vermoeidheid die na een druk vergaderjaar eind december toeslaat. Misschien is het de ingewikkeldheid van de materie. Maar wat ook de oorzaak zij, de politieke besluitvorming rond de Afghanistanmissie is iets om ons voor te schamen.
Dat het nemen van een besluit eens iets langer duurt dan normaal, is geen schande. Laat het kabinet maar goed nadenken over een zo ingrijpende zaak als het uitzenden van Nederlandse militairen naar een uitermate gevaarlijk gebied.Maar op zeker moment moet het wel een besluit nemen: voor of tegen. Dat mag je van een kabinet verwachten. De regering regeert, is immers de grondregel van onze parlementaire democratie.
In plaats daarvan kregen we van de premier donderdag slechts een ”voornemen” gepresenteerd. Het kabinet heeft het voornemen troepen naar Afghanistan te sturen en het is nu aan de Tweede Kamer om te bepalen of dat werkelijk moet gebeuren of niet. Met deze aanpak toont het kabinet een brevet van onvermogen, ontloopt het zijn verantwoordelijkheid en laat het een werkelijk besluit onterecht over aan het parlement.
De gang van zaken is des te vreemder als we ons realiseren dat de Tweede Kamer enkele jaren geleden, vanwege de dramatisch verlopen uitzending naar Screbrenica, een toetsingskader heeft opgesteld voor de besluitvorming over vredesmissies. Juist om te garanderen dat de besluitvorming over dit soort belangrijke zaken zorgvuldig en controleerbaar verloopt.
Dat toetsingskader, waar voormalig CU-Kamerlid Van Middelkoop en ook D66-Kamerlid Bakker destijds hard aan hebben gewerkt, is in zichzelf helder genoeg. Het is het kabinet dat de uiteindelijke verantwoordelijkheid draagt voor een uitzending. De ministerraad is daarom als eerste aan zet. Hij moet een besluit voor of tegen nemen.
Vervolgens is het raadzaam, aldus het toetsingskader, dit besluit voor te leggen aan het parlement.
Maar politiek Den Haag heeft blijkbaar een kort geheugen. Want nauwelijks enkele jaren later is de besluitvorming over een belangrijke missie opnieuw chaotisch aan het worden. De D66-fractie roept al voordat het kabinet een besluit heeft genomen: wij zijn hoe dan ook tegen. Waar blijft dan de regel: de regering regeert, het parlement controleert?
Vervolgens neemt het kabinet, na weken van wikken en wegen, een besluit dat geen besluit is. En dan hebben we ten slotte een CDA-fractie die, nog voor de Kamer een oordeel heeft uitgesproken, haar fiat aan de missie laat afhangen van de vraag of twee derde van het parlement voor zal stemmen. Rommeliger kan het niet.
Is het dan geen lastig besluit waar het kabinet voor staat? Ongetwijfeld. En zitten regeringspartijen CDA en VVD dan niet klem tussen de internationale gemeenschap, die een ja wil horen, en de kleinste coalitiepartner D66, die een nee verlangt? Ook dat is een feit. Hadden CDA- en VVD-bewindslieden gepersisteerd bij een onomwonden ja dan was een kabinetscrisis inmiddels wellicht een feit geweest.
En toch getuigt het van een wat provinciale wijze van denken om je, bij een zo belangrijke beslissing, door een partij van zes zetels in gijzeling te laten nemen. Als een zo klein partijtje het voor elkaar krijgt de besluitvorming over een vredesmissie danig in de war te schoppen, is er iets mis met het functioneren van de Nederlandse politiek.
Zien we het al voor ons dat premier Balkenende president Bush opbelt met de mededeling: „Meneer Bush, het is vervelend voor u, maar we doen het niet. We konden geen stevig besluit nemen, want u begrijpt wel hè, die lastige Boris Dittrich.”
„Excuse me, Boris who?!”