Nederlanders wisselen niet vaak van kerk
AMSTERDAM - Wisselen van kerkgenootschap of zich als onkerkelijke aansluiten bij een kerk is een zeldzaam verschijnsel in Nederland. Uit een grootschalig onderzoek, uitgevoerd tussen 1966 en 2003, blijkt dat 4,5 procent van de ruim 35.000 respondenten is gewisseld van kerkgenootschap en dat 2,6 procent zich bij een kerk gevoegd heeft.
Dat blijkt uit een woensdag gepubliceerd artikel in het blad Mens & Maatschappij, een sociaalwetenschappelijk tijdschrift dat driemaandelijks verschijnt.Opvallend in het onderzoek is dat mensen die onkerkelijk worden opgevoed, bijna altijd onkerkelijk blijven. Bijna een kwart van de Nederlanders wordt buitenkerkelijk. Sinds de jaren zestig komt kerkverlating steeds meer voor en het zich aansluiten van onkerkelijk opgevoede mensen bij een kerkgenootschap -door de onderzoekers „bekering” genoemd- steeds minder.
Een belangrijke beweegreden om zich toch bij een kerk te voegen, blijkt het hebben van een religieuze partner te zijn.
Protestanten wisselen vaker van kerk dan rooms-katholieken. De meeste wisselingen komen voor van de Gereformeerde Kerken naar de Nederlands Hervormd Kerk. In de tijd dat het onderzoek werd afgerond, in 2003, waren de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken in Nederland nog niet verenigd tot de Protestantse Kerk in Nederland.
Volgens het blad Mens & Maatschappij is het uitgevoerde onderzoek voor zover bekend uniek.
De cijfers over de Nederlandse situatie wijken zeer af van resultaten in andere landen. Zo liet een onderzoek in Noord-Ierland begin jaren negentig zien dat 11 procent van de kerkleden daar ten minste eenmaal in het leven van kerkgenootschap gewisseld was. In Groot-Brittannië lag dit percentage zelfs op 37,4 procent (1996) en in de Verenigde Staten op 33 procent (1998).
De onderzoekers in Mens & Maatschappij komen op grond van hun bevindingen tot de stelling dat het secularisatieproces in Nederland onomkeerbaar is. „We kunnen nu concluderen dat behalve het onderzoek naar ontkerkelijking ook dit onderzoek naar zich bekeren en wisselen van kerkgenootschap ondubbelzinnig laat zien dat er in Nederland binnen christelijke kerkgenootschappen op meerdere fronten sprake is van een seculariseringsproces.
Kritiek dat de vraag naar religie nog even groot is als vroeger en dat er geen sprake is van secularisering wordt zelfs niet ondersteund als we ook de niet-kerkelijk geïnstitutionaliseerde vormen van geloof erbij betrekken.”
Uit het onderzoek blijkt verder dat 89 procent van de mensen die niet-religieus zijn opgevoed ook niet-religieus blijft. Van de 11 procent die zich aansloot bij een kerk, werd het merendeel hervormd en het kleinste deel gereformeerd.
Van de rooms-katholieken bleef 68 procent rooms-katholiek en van de gereformeerden bleef 63 procent gereformeerd. Vrijwel al degenen die de Rooms-Katholieke Kerk verlieten, gingen niet naar een ander kerkgenootschap over. Van de gereformeerden die de eigen kerk verlieten, ging 9 procent over naar de Nederlandse Hervormde Kerk.
Volgens de onderzoekers wijst dit erop dat er, wanneer er gewisseld wordt van kerkverband, vooral wisselingen zijn van een conservatieve kerk naar een minder conservatief kerkverband. Dat er binnen de protestantse kerken meer wisselingen zijn dan tussen de protestantse kerken en de Rooms-Katholieke Kerk komt eenvoudig doordat rooms-katholieken geen ander rooms-katholiek kerkverband kunnen kiezen.
Vrouwen blijken meer van kerk te wisselen dan mannen en hoogopgeleiden meer dan laagopgeleiden. Kerkverlating en wisseling tussen kerken komt bij jongeren meer voor dan bij ouderen.
Er zijn meer onkerkelijk opgevoede vrouwen dan mannen die zich bij een kerk voegen. Hoger opgeleiden die onkerkelijk zijn, worden minder vaak lid van een kerkgenootschap dan laagopgeleiden.
Mensen die zelf protestants zijn opgevoed maar een rooms-katholieke partner hebben, zullen sneller onkerkelijk worden dan rooms-katholiek. Onder kerkleden met een buitenkerkelijke partner is het overheersende patroon niet stabilisatie maar kerkverlating.