Leven op het strand van de theologie
HOOGEVEEN - „Zegt u me eens welke liturgie u hanteert, dan zal ik zeggen welke theologie u erop nahoudt. De invulling van de kerkdienst is de neerslag van iemands theologie, die geeft iets aan over iemands kennen van het rijke heil van de Heere God, óf van iemands níet kennen daarvan. Als iemand theologisch de weg kwijtraakt, dan merk je dat in zijn bidden, in zijn zingen en in zijn preken.”
Dr. T. Brienen, christelijk gereformeerd emeritus predikant in Hoogeveen, heeft handenvol volzinnen paraat. Zoals deze: „Iemands theologie rolt zich uit op het strand van de liturgie. En als we dan over liturgie spreken, bedoelen we de gehele dienst des Woords, de kerkdienst, van Votum tot Amen. In de liturgie komt je hele dogmatische hebben en houden naar voren. De kerkdienst is het hart van de bediening van het Evangelie. Zo machtig! Ik lééf in de liturgie, in de kerkdienst, in de ontmoeting van God met Zijn gemeente, in de ontmoeting van de gemeente met God. Die dingen heb ik heel persoonlijk ontdekt in de Bijbel en bij Calvijn.”Dr. Brienen (76) is morgen, op 6 november, vijftig jaar predikant in de Christelijke Gereformeerde Kerken. In 1955 kreeg hij als kandidaat zes beroepen. „Maar ik voelde niets, had bij geen van die zes een bijzondere aanwijzing. Ten einde raad had ik voor mezelf vastgesteld dat, in het geval er geen andere beroepen kwamen, ik het minst aantrekkelijke beroep zou aannemen. Dat was een kleine gemeente, met het geringste traktement, met de kleinste pastorie, het was daar allemaal koud en nat. Ik dacht: Als ik het dan echt niet meer weet, doe ik dat maar. Maar ik voelde me er niet gemakkelijk bij. In die laatste week had ik vijf bedankbrieven klaarliggen. Er moest nog één brief worden geschreven: „Broeders, aangenomen, ik kom.” Dat was dus de brief voor die kleinste gemeente, dacht ik.”
Op de laatste zondag voordat er een beroep aangenomen moest worden, preekte Brienen in het Groningse Mussel. „Ik dacht: In Mussel moet het wonder gebeuren, want anders weet ik Gods weg niet meer.” Zondagsavonds zei de kerkenraad tegen de kandidaat: „Als wij u beroepen, zou u dan komen?” Ik zei: „Dan kom ik meteen.” ’s Maandags was het rond. Gods weg was duister geweest, maar de lucht was opeens stralend helder.”
Zeven gemeenten
Zeven gemeenten diende dr. Brienen: Mussel (1955), Apeldoorn-Zuid (1962), Groningen (1967), Kampen (1976), Gorinchem (1982), Amersfoort (1990) en Amsterdam-Nieuw-West (1994). In 1997 ging hij met emeritaat.
Enthousiast is hij nog steeds, over alle gemeenten die hij diende. Maar Mussel bleef zijn eerste liefde. „In Mussel kenden de mensen het vrome leven uit de Heere God, het dagelijks wandelen met onze Heiland. In Mussel hebben we mensen zien sterven in een levend geloof. Daar woonden grote denkers, wijze mensen, die in al hun eenvoud soms nog meer van Karl Barth begrepen dan ik.”
In Mussel leerde ds. Brienen ook een uitspraak van Luther begrijpen: „Als ik bid in mijn studeerkamer, ben ik soms geen knip voor de neus waard, maar als ik met mijn gemeente bid, sta ik zelf versteld van de kracht van het gebed.”
”De prediking van de Nadere Reformatie” (een onderzoek naar het gebruik van de klassifikatiemethode) was in 1974 het onderwerp van zijn dissertatie. De inhoud ervan kreeg wat kritiek uit de hoek van hen die zich juist verbonden wisten met de Nadere Reformatie, en bijval van anderen voor het uitdiepen van dit onderwerp. De promovendus zou te weinig oog hebben gehad voor de noodzaak van separatie in de prediking, voor het feit dat er tweeërlei kinderen van het verbond zijn, voor de standen in het genadeleven en voor de kenmerken van het geloof.
Dr. Brienen: „Er werd wel gezegd dat ik prioriteit zou geven aan de beloften van het Evangelie, ten koste van de gestalten die er zijn in het leven van de christen. Ik verwees daarbij naar Calvijn, die meer aandacht heeft voor het geloof dan voor de stadia in de beleving ervan. Het geloof, daar zit toch alles in, daar komt alles uit voort, de zondekennis, het berouw, de vreugde, de volharding, de levensheiliging.”
Kenmerken van het geloof zijn toch niet anders dan de vruchten van het werk des Heeren in het leven van een zondaar. Kenmerken zijn de blijken van levensheiliging, voortkomend uit het geloof in de verdiensten van Christus.
„Dat heb ik ook allemaal gezegd, maar sommigen hebben dat niet willen lezen. Ik heb er daarom nog een afzonderlijke studie aan gewijd: ”Bevinding; de aard en de functie van de geloofsbeleving”. Ook de noodzaak van separerende prediking heb ik daarin uiteengezet, maar dan wel als een thema bínnen het geloof, niet om het geloof als gave van God uit te kristalliseren in menselijke gestalten.”
Helemaal begrepen door iedereen voelde dr. Brienen zich niet. „Maar ik heb me nooit beschadigd gevoeld of zo. Ik preek frank en vrij het Evangelie. Daarbij komt dat ik nu eenmaal wel een drieverbondendominee ben. Dus ik heb ook een Evangelie voor mensen die niet geloven. Daarom heet het ook Evangelie.”
Doceren en publiceren
Als docent was dr. Brienen werkzaam aan de Christelijke Gereformeerde Theologische Universiteit in Apeldoorn en korte tijd aan de Evangelische Hogeschool in Amersfoort.
Hoeveel publicaties er op zijn naam staan, weet de predikant niet. Zo’n twintig, schat hij. Enkele titels: ”Onderlinge dienst” (1969), ”Oriëntatie in de liturgie” (1992), ”De verkondiging in het juiste spoor” (1994) en ”Handboek voor de diaconiologie” (1999). En er staan nog drie boeken op stapel, over gereformeerde homiletiek, over de verhouding tussen geloof en gevoel, en over zijn visie op de diensten en bedieningen in de Bijbel en de praktijk. „Als ik maar tijd van leven heb.”
In de kerken van gereformeerd belijden is op dit moment veel aan de hand, vindt dr. Brienen. „Ik zie invloeden vanuit de evangelische beweging. Daarin is wat goeds, maar ik ben ook bezorgd dat in de evangelische vrijblijvendheid de gereformeerde intenties te weinig worden verdisconteerd. Gelijktijdig zien we verschillende kerken allerlei bewegingen maken. Er worden handen uitgestoken, er wordt weer wat met elkaar gepraat. Wat goed, wat goed! Het is hoog tijd voor een bundeling van de beste krachten die het gereformeerdendom te bieden heeft. We moeten elkaar helpen, elkaar verrijken, elkaar bevruchten, om samen te kunnen antwoorden op de geweldige problematiek van deze tijd. Het isolement zoeken, staat deze tijd niet meer toe. Het Evangelie trouwens ook niet.”
In 1997, bij uw emeritaat, zei u: „Ik vrees dat we onmachtig zijn elkaar als kerken te erkennen.”
„Het is verdrietig, maar het is nog zo, allerlei samensprekingen en samenwerkingsvormen ten spijt. Er is zo veel aan het schuiven. En wat staat ons nog te wachten? Vandaag stelt men dit ter discussie, morgen dat, wat zal het overmorgen zijn?”