Een gedaante
Mensen die een gedaante van godzaligheid hebben, maar de kracht daarvan verloochenen moeten wij niet buiten het erf van onze eigen kerk zoeken. Gelijk wij nu in het laatste der dagen leven, zo moeten we ook zeggen dat de kerk wemelt van mensen zoals in deze tekst genoemd. Het is een uiterlijk christendom, het is godzaligheid zonder kracht.
Ik bedoel niet degenen die de gestalte van ongodzalige mensen vertonen. Wij behoeven het bij die grove soort niet te zoeken. De grootste hoop heeft maar enige gedaante van godzaligheid, maar dan ook niet meer dan een gedaante. Sommigen hebben bij lange na niet alles wat tot een gedaante behoort. Die er iets van hebben, hebben er evenveel van de gedaante van de wereld bij.Dat zijn zulke mensen die zich uiterlijk houden bij de kerk. Het zijn avondmaalgangers en anderen die op de rustdag naar de kerk komen; en in de week ook wel eens, als de predikant hen zint. Daarin vertonen zij een gedaante van iets dat tot de godzaligheid behoort. Voor de rest zijn het mensen in hun gezinnen waar alles ijdel en werelds is. Bezie eens onze kerkgangers, zijn dat nu de mensen die de kracht van de godzaligheid vertonen?
Er zijn ook nog anderen, die het wel weten te maken, maar het zijn volslagen huichelaars. Zij worden dikwijls in de tijd ontdekt.
Abraham Hellenbroek, predikant te Rotterdam (”Mengelstoffen”, 1742)