Onopgesmukt beeld van een bevindelijk nest
Titel:
”Het bevindelijke nest”
Auteur: Wim Verboom
Uitgeverij: Groen, Heerenveen, 2002
ISBN 90 5829 311 4
Pagina’s: 144
Prijs: € 12,99. „Het gaat in deze publicatie om het verhaal van mijn kinderjaren. Het gaat om gevoelens van een kind, relaties en woorden van een kind. Maar het moet tegelijk duidelijk zijn dat dit leven van het kind gezien is door de ogen van een volwassene. Zoals het kind er is in deze verhalen, zo kijk ik nu naar mezelf in die onvergetelijke tijd.”
Met dit citaat uit het woord vooraf is, denk ik, het hele boek van Wim Verboom getypeerd. Als zestigjarige blikt hij terug op zijn kinderjaren in het Friese Kollum. Het was de naoorlogse tijd, die nauwelijks een halve eeuw achter ons ligt, maar voor ons gevoel toch ver van ons afstaat.
De grondtoon van dit boek is dankbaarheid voor het milieu waarin de auteur is opgegroeid en voor de opvoeding die hij meekreeg. Een opvoeding in de vreze des Heeren, die uitkwam in de verborgen omgang met God. Dat is wat blijft, bij alles wat onherroepelijk voorbij is.
Al lezende noteerde ik enkele trefwoorden. Toevalligerwijze beginnen ze met dezelfde letter: eerlijk, ernstig, evenwichtig en eigentijds. Een korte toelichting moge volgen.
De schrijver is eerlijk. Zonder opsmuk laat hij ons het dagelijks leven zien in Kollum, waar zijn vader voorganger was in de hervormd-gereformeerde evangelisatie. Alles was nog overzichtelijk en ongecompliceerd. Een klein wereldje, waar geen plaats was voor vermaak, maar ook niet voor kunst en cultuur.
De mensen van de evangelisatie vormden met elkaar een kleine groep, duidelijk onderscheiden van de hervormden en de vele gereformeerden. Die hadden het allemaal bij het verkeerde eind. Alleen in de evangelisatie werd de waarheid verkondigd.
Wim verzwijgt zijn eigen kattenkwaad niet: hij ging zwemmen tijdens een onweersbui en bij een logeerpartij stak hij een hooiberg in brand!
Als kind was hij ook ernstig. De eerste confrontatie met de dood en een nachtelijke onweersbui hielden het besef levend dat hij eens rekenschap moest afleggen. Hij wist: Ik ben onbekeerd en ik moet bekeerd worden.
In zijn denken over de geestelijke dingen was evenwicht. Wim bad om bekering, maar was ook dankbaar voor zijn doop. De Heere verheerlijkt Zijn genade toch in de lijn van de geslachten? Hij merkte ook het verschil op tussen de man die koud de verkiezing beredeneerde en de vrouw die zich met een eenvoudig geloof vastklampte aan Gods beloften.
Eigentijds is het vierde trefwoord. Verboom verheerlijkt het verleden niet. De oude tijd komt niet terug. „Wij zullen het in onze eeuw”, zo schrijft hij in zijn naschrift, „niet meer kunnen en niet meer hoeven te doen met precies dezelfde vormen van geloofsbeleving als de mensen van een halve eeuw geleden.”
Hopelijk was merkbaar met hoeveel interesse en instemming ik dit boek, dat boeiend is geschreven, heb gelezen. Ik weet geen betere aanbeveling dan de laatste zin eruit: „God te mogen kennen is en blijft een onbegrijpelijk groot geschenk dat een mens alleen uit pure genade ontvangen mag.”