„Een groot wonder dat ik er nog ben”
Op de valreep van 1999 was er, onverwachts, de boodschap van de dokter dat ds. B. J. van Vreeswijk, destijds voorzitter van de hervormde synode, ongeneeslijk ziek was. In de loop der jaren volgden drie operaties. „Ik heb twee keer op de rand van de dood gelegen. Maar in grote dankbaarheid mag ik zeggen dat de Heere me voor is geweest. Hij heeft me gedragen door de kracht van Zijn Woord en daarom kon ik verder. Ik mag er nog zijn, dat is een groot wonder en daarom doe ik m’n werk met nog meer ijver dan vroeger.”
Een nuchtere houthandelaar. Dat was ds. Van Vreeswijk voordat hij in 1980 in Zetten-Andelst bevestigd werd tot predikant. „En dat ben ik gebleven. Nuchter. Niet te veel poespas, daar houd ik helemaal niet van.”
Met het woord bestuurder is hij goed gekarakteriseerd. „Ook een beetje politicus. Ik ben voorzitter geweest van het bestuur van de christelijke mavo in Zetten, tweede voorzitter van de reformatorische scholengemeenschap Guido de Brès, voorzitter van de bestuurssectie Revius en nu voorzitter van de stichting tot Herziening van de Statenvertaling. Ik doe zulke dingen graag.”
De Veenendaalse predikant is afkomstig uit een kerkelijk zeer betrokken gezin. „Er was bij mij van jongs af een sterk verlangen om in de kerk dienstbaar te mogen zijn.”
Werkzaam in de houthandel -een familiebedrijf- begon Van Vreeswijk aan de studie. „Dat ging mis, ik liep helemaal vast. Het was allemaal veel te veel en ik moest besluiten ermee te stoppen. De keuze was verkeerd, ik had de innerlijke strijd die dat met zich meebracht verloren.
Dat had met allerlei zaken te maken, maar feit was dat ik tegen een volstrekte overwerktheid aan zat. Stoppen dus. Maar in de week die volgde, wist ik al dat het een verkeerde beslissing was geweest. Zo duidelijk als ik gemeend had te moeten stoppen, zo duidelijk werd het voor me dat ik met de studie door moest gaan. Het volgende cursusjaar ben ik helemaal opnieuw begonnen. Toen ik later het werk eraan gaf en de dagopleiding ging volgen, ging het als vanzelf.”
Koningin
In 1980 werd hij bevestigd in Zetten-Andelst. „Ik heb eerst bijstand in het pastoraat verricht in Stellendam omdat ik bang was dat ik de omschakeling van klantgericht naar pastoraatgericht niet zou kunnen maken. Ik heb daar ongelooflijk veel geleerd, al ben ik zakelijk gebleven.”
Na Zetten-Andelst vertrok hij, in 1985, naar Ridderkerk-Slikkerveer. „Een directe, soms confronterende gemeente. Ik hield daar wel van. In de Betuwe zijn de mensen iets meer op afstand. Dat zit in de volksaard. Maar in beide gemeenten heb ik een goede tijd gehad.”
Veenendaal riep in 1992. „Een heel andere gemeente. Gewend aan meerdere predikanten. Een gemeente ook die onder de druk van veranderingen staat. Er zijn verschillen; wijken krijgen een eigen kleur. Maar de samenwerking tussen de predikanten is goed. We respecteren elkaar in de verschillen; we spreken elkaar aan op extremiteiten.”
In 1994 werd ds. Van Vreeswijk door de classis gekozen tot afgevaardigde naar de hervormde synode. Hij was op die vergadering zelf niet aanwezig, maar moest het doen, zo werd gezegd. „Ik heb nooit iets gezocht, nooit gesolliciteerd. Maar van het een kwam het ander. Ik kwam in het breed moderamen terecht en later in het moderamen, het dagelijks bestuur, van de synode. In 1998 vertelde ds. W. B. Beekman, die toen voorzitter was, me tijdens een wandeling dat hij ermee wilde stoppen en mij wilde voordragen als zijn opvolger. „Ik pieker er niet over”, heb ik toen gezegd. „Denk er maar over”, zei hij.
Hoewel ik bij het aannemen of bedanken voor een beroep altijd heel duidelijk wist of het ja of nee was, had ik deze keer zoiets van: Ik durf geen nee te zeggen, maar ze zullen me toch wel niet kiezen. Maar de synode koos me wel. Ik heb als bestuurder mijn plaats ingenomen in de wetenschap dat er beleid gemaakt was dat ik niet om kon keren. Ja, dan loop je soms tegen de grenzen van je overtuiging aan. Maar ik hoefde er niet overheen.
De samenwerking was goed. En ondanks het feit dat het een zware taak was, waren er ook mooie kanten. Overleg met hoogleraren, ministers en zelfs een ontmoeting met de Koningin. Als voorzitter sta je op het snijvlak van de haat-liefdeverhouding tussen de modaliteiten in de kerk. Soms had ik een gevoel van vervreemding. Zo van: Wij horen niet bij elkaar. Maar bij tijden was er ook het gevoel van: En tóch horen we wel bij elkaar.”
Stem
Na een operatie aan zijn hals, was er op 30 december 1999 een telefoontje uit het ziekenhuis dat zijn leven op z’n kop zette. „Er bleek een melanoom in m’n hals te hebben gezeten, hoewel de dokteren eerst hadden gezegd dat het niets ernstigs was. Ook was er een uitzaaiing naar een van mijn longen. Door Gods genade ben ik niet verpletterd onder dat bericht; de Heere was me die week met Zijn Woord voor geweest. Hij heeft me gedragen. En daarom had ik zelf iets van: Ik ga door zolang het kan.”
Juist in deze tijd moest hij beslissen of hij zich herkiesbaar zou stellen voor het voorzitterschap van de synode. „De dokter zei: Ik zou het maar niet meer doen. Maar toen ik in de auto op weg naar huis was, dacht ik: Ik doe het wel. Ik werd herkozen en heb in maart het moderamen zelf mogen installeren, net terug van een ingrijpende operatie met een ernstige complicatie.”
Uitweiden over alle details wil hij niet. „De Heere heeft me gedragen en me heel duidelijk doen voelen dat Hij met me was. Natuurlijk wordt dat minder, maar het is niet weg.”
In 2002 volgde een tweede operatie. „Ook toen waren er ernstige complicaties en dacht ik dat ik zou sterven. Om zekerheid te krijgen dat de ziekte weg is, onderging ik begin dit jaar een operatieve ingreep en werd een stemband geraakt, waardoor ik eerst helemaal niet meer kon praten. Ik vreesde dat ik alsnog emeritaat zou moeten aanvragen. Maar m’n stem is teruggekomen en ik mag weer preken zonder dat er een spoor van kanker te vinden is.”
In 2002 stelde hij zich niet herkiesbaar voor het voorzitterschap van de synode. „Ik vond dat ik niet langer weg kon uit de gemeente.”
Gemeenteleden zeggen dat de ziekte zijn preken heeft veranderd. „Ik denk wel eens dat ze dat misschien ook wel willen horen, want ik ben het me zelf niet bewust. In het pastoraat merk ik wel dat mensen je sneller vertrouwen. Je weet wat ze meemaken. Heel letterlijk.”
Hij zwijgt. „Ik heb me wel eens bijna geschaamd dat ik er nog ben. Je maakt zo veel ziekte en daarmee gepaard gaande spanning mee. Zelf heb ik die kwellende angst niet ervaren omdat de Heere zo krachtig duidelijk maakte dat Hij God is. Maar ik peil het wel, ik voel het aan.”
Hij kijkt naar het raam. Praat als het ware tegen zichzelf: „Zeg niet te veel, zeg niet te veel. Steeds minder zeggen. O, wat is er veel oppervlakkig en goedkoop geklets. Ik heb wel eens zitten zwijgen bij een familie waar een sterfgeval was. Dominee, zegt u het maar, werd mij toegevoegd. Ik weet niets te zeggen, reageerde ik. Maar u bent toch dominee? „Zullen we dan bidden?” Dat is het enige.”
Zorgen om de toekomst? „Ja, maar ook hoop. Ik lees in het Oude en het Nieuwe Testament niet veel van bloei, maar wel van de trouw van God. Zijn gemeente blijft, ondanks alles. De prediking wordt steeds meer een worsteling voor me. Doe ik het Woord niet tekort? En hoe breng ik het goed over?”
Dan, terwijl een glimlach over zijn gezicht trekt: „Maar dat is niet erg, hoor. Een dominee moet ook zweten. En ik geloof vast dat eenieder van de Heere kracht krijgt naar wat hij te doen heeft.”