Goudkoorts op z’n Mongolisch
De ontluikende mijnindustrie in het straatarme Mongolië trekt tienduizenden parasieten aan: goudzoekers die ’s nachts, als de grote mijnbedrijven gesloten zijn, op eigen houtje hun geluk beproeven in de grijsgroene heuvels.
Ninja-mijnwerkers worden ze genoemd, vanwege de groene plastic emmers die ze op hun rug dragen, waardoor ze gelijkenis vertonen met de tekenfilmfiguren de ”ninjaturtles”.
Sommige ninja-mijnwerkers worden levend begraven in de geïmproviseerde schachten die ze zelf hebben gegraven. ’s Winters, als er een laag ijs op de steppe ligt, gebruiken ze vlammenwerpers om de grond los te maken. Het is een onbestendig bestaan, en grotendeels illegaal. De mijnbedrijven willen dat de regering de ninja-mijnwerkers aanpakt, maar daarvoor is te weinig geld en personeel.
Mijnstadjes als Zaamar hebben hun bestaan grotendeels te danken aan de ninja-mijnwerkers, die worden aangetrokken door vaak vertelde maar niet te verifiëren verhalen over mijnwerkers die plotseling rijk werden, voor Mongolische begrippen dan. Zo was er een mijnwerker, vertelt de 38-jarige Sharaa, die een goudklomp zo groot als een vuist vond. De man verdiende naar verluidt 15.000 dollar aan de vondst van zijn leven. „Zolang er goud is in Mongolië, zullen er ninja-mijnwerkers zijn.”
Hoeveel geld Sharaa zelf verdient, wil hij niet zeggen. Een goudklompje van 3,75 gram levert hem zo’n 50 dollar op. Soms, zegt hij, vindt hij dagen achtereen niets. Hij verdedigt zijn werk. De ninja-mijnwerkers stelen van niemand, ze vinden het goud op eigen kracht. Bovendien zijn hun werkzaamheden, in tegenstelling tot die van de mijnbouwbedrijven, niet schadelijk voor het milieu.