De rust van een Noors vogeleiland
Torgiv Olaisen houdt de hand tegen z’n voorhoofd en tuurt de lucht af. Helaas. Er is geen papegaaiduiker te zien. Dat wil niet zeggen dat onze klim op het eiland Lovund tevergeefs is geweest. Ondanks een opkomende mist is het uitzicht de moeite waard, de rust weldadig en het gezelschap van honderden andere vogels aangenaam. Het verlangen naar een flinke portie verse garnalen doet ons uiteindelijk besluiten toch maar af te dalen. Nog even en de avond valt over Noorwegen.
Om halfvijf ’s middags nemen we vanuit de Noorse kustplaats Sandnessjøen de veerboot richting Lovund. Wie tijdens de twee uur durende vaartocht wil bijhouden hoeveel eilandjes hij onderweg passeert, raakt al snel de tel kwijt. Soms is er niet meer dan een klein houten huisje te ontdekken op een eenzame bult in de zee. Even verderop valt er een behoorlijke nederzetting, compleet met industrie, waar te nemen. In talrijke bergen doorbreken watervallen de overwegend groene aanblik. Een vaartocht in deze Noorse wateren verveelt niet snel.
Als we op Lovund zijn aangekomen, stelt Torgiv Olaisen voor meteen maar op zoek te gaan naar de befaamde papegaaiduikers. De eigenaar van het enige hotel op deze plaats trekt z’n laarzen aan en gaat ons voor naar de noordzijde van het eiland, waar bij gunstige omstandigheden duizenden van deze vogels zijn waar te nemen. Onderweg waarschuwt hij al dat ze omstreeks deze tijd -het is medio augustus- het eiland de rug toekeren. Het is de vraag of ze zich vandaag nog laten zien.
Langs een touw trekken we onszelf over een glibberig, steenachtig pad een berg op. De papegaaiduikers houden zich massaal schuil of zijn reeds gevlogen. „Misschien is het de mist”, oppert Olaisen. Hij vertelt dat zijn eiland kan bogen op de grootste populatie van deze vogelsoort uit de familie van de alken. Ook duizenden andere gevederde schepselen, zoals zwaluwen, valken en uilen, hebben Lovund (enkele maanden per jaar) als woon- en verblijfplaats. „Bij dit eiland horen meer dan 200.000 vogels.”
Basisschool
Intussen concentreren we ons op de rest van de omgeving. In de verte klingelt de bel die om de hals van een schaap bungelt. Aan de voet van de berg zien we een kleine begraafplaats liggen. „Die hebben we pas sinds 1968”, zegt de geboren en getogen eilander. Hij is een van de 320 vaste bewoners van Lovund, dat 5 vierkante kilometer beslaat en voor 95 procent uit bergen bestaat. Desondanks zijn er zo’n zestig auto’s te vinden. Wie zich op het enorme natuurreservaat concentreert en met kijker of camera om de hals eenzaam de weg naar een bergtop volgt, heeft daarvan echter geen last.
De 54-jarige Olaisen werkte ooit in de vissector, maar verliet het eiland enige tijd om een opleiding voor onderwijzer te volgen. Vervolgens stond hij op Lovund vijftien jaar fulltime voor de klas. Veel keus was er in die tijd niet op de lokale arbeidsmarkt. „Je kon onderwijzer of visser worden. En er was één postbode.” Op dit moment combineert hij zijn werk als hotelier met een deeltijdbaan op de basisschool, die vijftig kinderen telt. „Je kunt van de vroege ochtend tot de late avond met het hotel bezig zijn, maar ik wil m’n gedachten af en toe verzetten.”
Olaisen kan zich niet voorstellen dat hij het eiland ooit zal verlaten om zich ergens op het Noorse vasteland te vestigen. „Een groot deel van mijn familie woont hier. Je kent iedereen, voelt dat je in een gemeenschap leeft. Als ik een week weg ben geweest en ik kom weer hier, roepen de mensen: „Welkom terug!” Ik zou niet weten hoe ik in een stad moest overleven, maar ik heb vrienden die zich niet kunnen voorstellen dat ik hier kan leven. Het is maar net waar je geboren bent en wat je gewend bent.”
Visser-boeren
In de loop der jaren is de sfeer op het eiland veranderd, stelt Olaisen vast. „Op dit moment is 75 procent van de bewoners hier geboren en opgegroeid. Toen ik jong was, gold dat nog voor 95 procent. In mijn jeugd hadden de meeste gezinnen hier een koe en twee of drie schapen en geiten. Dat was het werk van de vrouwen. De mannen gingen vissen. Als het nodig was, hielpen ze elkaar. Visser-boeren noemden we hen.”
Eind jaren zestig veranderde de situatie door de opkomst van de zalmindustrie. „Er wordt nu dagelijks zo’n 70 ton zalm verwerkt. Meer dan vijftig mensen verdienen er hun brood mee. Veel van hen zijn afkomstig van eilanden uit de buurt. Zij wonen hier door de week”, zegt Olaisen, onderweg naar zijn Rorbuhotel, dat zowel confererende zakenlieden als vissende vakantiegangers ontvangt. Bij diverse huizen die we passeren, liggen fietsjes en kinderspeelgoed onbekommerd in de tuin.
In de deuropening van een blauwgeschilderde woning staat Hermann Mindrum met zijn kleindochter Alina Johanna. Op de achtergrond is de tekst ”Velkommen til Varthjem” (Welkom in mijn huis) zichtbaar. De 57-jarige Noor vertelt dat hij niet vaker dan één keer per jaar van het eiland af komt. Hij verdient z’n brood met reparatiewerkzaamheden in gebouwen, z’n vrouw maakt de school schoon. „Dit is voor kinderen een goede plaats om op te groeien”, zegt Mindrum. „Iedereen kent elkaar. Alle mensen zijn vrienden.”
Staatskerk
Wie meer over de historie van Lovund wil weten, kan het lokale museum bezoeken. De openingstijden zijn beperkt, maar tegen betaling van de entreeprijs -50 Noorse kroon voor volwassenen, 25 voor kinderen- geeft de receptioniste van het hotel de sleutel af, zodat de toerist zichzelf toegang tot het ”Kystkultur-senteret” kan verschaffen. Dat belicht onder meer de vogelpopulatie van het eiland en verschillende methoden om vis te vangen, maar biedt ook de gelegenheid een kijkje te nemen in stuurhut en vooronder van een vissersboot.
Op het kleine eiland vallen verder twee kerkgebouwen op, behorend tot de Noorse staatskerk en de vrije kerk. Een van de predikanten van de eerste is ds. Georg Eller. We treffen de joviale voorganger aan boord van een snelboot die tijdens een onstuimige tocht diverse havens aandoet. Samen met een collega heeft de predikant acht eilanden met in totaal twaalf preekplaatsen onder zijn herderlijke hoede. Hij vindt het interessant verschillende gemeenten te dienen. „Vooral op de kleine eilanden ben je erg welkom.”
Ds. Eller is van geboorte Duitser. Omdat hij in eigen land na zijn studie theologie geen gemeente kon krijgen, verhuisde hij naar Noorwegen. Hij leerde de taal en werd na een opleiding kerkgeschiedenis en kerkrecht toegelaten als predikant in de Noorse kerk. De voorganger pendelt regelmatig tussen de verschillende eilanden om gemeenteleden te bezoeken. „Vandaag heb ik een gesprek met doopouders gehad, een dienst in een bejaardenhuis geleid en een pastoraal bezoek gebracht aan een vrouw die pas haar moeder verloren heeft.”
Enorme golfslag
De predikant legt uit dat de vrije kerk niet onder de staatsadministratie wil staan en een vrijere invulling van de liturgie voorstaat, „maar op Lovund werken we goed samen.” De vrije kerk is volgens de predikant strikter in de leer. „Pas was er iemand die na een scheiding wilde hertrouwen. In de vrije kerk kon dat huwelijk niet kerkelijk bevestigd worden, in de staatskerk zou dat wel kunnen”, legt de reizende dominee uit. Ineens geeft de enorme golfslag het gesprek een onverwachtse wending die alle verschillen tussen ”state” en ”free” in één klap doet vervagen.
Wijzend naar een grote berg die we passeren, lacht de dominee: „Dat is geen golf hoor, het is een eiland.” De Zwitserse vrouw tegenover ons grijpt lijkbleek de hand van haar Noorse vriend. Een Nederlander die weinige minuten geleden nog behoorlijk praatjes had, wil zich naar de prullenbak haasten, struikelt in het gangpad en belandt iets verderop op de grond tussen de stoelen. Door deze manoeuvre ligt zijn maaginhoud blijkbaar ineens weer goed en kan de afvalbak verder buiten beeld blijven. De Nederlander strekt zijn benen, doet het bovenste knoopje van z’n overhemd los en haalt diep adem.
Even later duikt de dominee als een haas het gangpad in, knielt boven de eerste de beste prullenbak en loost de overvloed aan cake die hij vandaag tijdens alle pastorale bezoeken voor z’n kiezen heeft gekregen. Hij komt niet meer overeind voordat de boot bij Løoy aan de kade ligt. De predikant verontschuldigt zich voor het abrupte afscheid en stamelt nog dat deze weersomstandigheden niet dagelijks voorkomen. Een paar minuten later is hij aan de wal alweer druk met een eilandbewoner in gesprek.
Veilige plaats
Sigrid Thomassen is het eilandleven gaan waarderen. Ze groeide op een boerderij in de omgeving van Oslo op en trouwde met een bewoner van Lovund. Nadat haar man zijn studie biologie had afgerond, vestigde het echtpaar zich op het eiland. Aan hun verblijf in de Noorse hoofdstad denkt mevrouw Thomassen niet met onverdeeld genoegen terug. „Ik merkte dat we daar niet konden blijven wonen. Er is geen veiligheid, geen ruimte. Lovund is een veilige plaats en de natuur is prachtig. De mensen zijn aardig en je voelt je één grote familie”, zo is ook haar ervaring.
In de keuken van mevrouw Thomassen doet de wasmachine duidelijk hoorbaar z’n werk. De huisvrouw vertelt dat ze net een vergadering van de zondagsschool achter de rug heeft. Het gezin, met kinderen in de leeftijd van 3, 5 en 7 jaar, is meelevend lid van de vrije kerk. In de vensterbank in de keuken valt de ”Bibelen” op. Jonge gezinnen vormen in de gemeente een kleine minderheid, vertelt de juf van de zondagsschool. „Ouderen geven veel tijd en geld aan de kerk. De jongeren zijn druk met andere dingen. Ik weet ook niet of ze wel zo gelovig zijn.”
Ons Land
Als ze hoort dat haar bezoeker voor een christelijke krant in Nederland werkt, haalt ze haar eigen dagblad tevoorschijn: ”Vårt Land”, Ons Land. De veerdienst zorgt ervoor dat deze Noorse christelijke nieuwsvoorziener op tabloidformaat dagelijks op Lovund wordt bezorgd. Op de voorpagina staat elke dag een bijbeltekst.
Een paar keer per jaar gaat mevrouw Thomassen even weg van Lovund. „Rond Kerst en in de zomervakantie ga ik naar m’n ouders. Dat is erg belangrijk voor me.” Of ze haar familie verder niet mist? „Ik heb het goed hier. Je kunt nu eenmaal niet alles hebben.”
Meer informatie: Noors Verkeersbureau Benelux: 0900-8991170 (0,35 euro/m), holland@ntr.nl of www.visitnorway.com.