„Woord blijft belangrijkste wapen van de Geest”
Terug naar de vreemdheid van de kerk in de wereld. Dat is wat ds. H. de Jong, Nederlands gereformeerd emeritus predikant te Zeist, wil. „En eigenlijk wil ik nog verder terug: naar de vreemdheid van God en Zijn Woord in de wereld.”
Daarom, schrijft hij in de brochure ”De zondagse preek: spitsuur van de Heilige Geest”, „haal ik de prediking van de straat en plaats haar terug in de gemeente.”
De brochure, die hij in eigen beheer uitgaf, bevat de lezing die ds. De Jong onlangs hield op een predikantenconferentie van de Nederlands Gereformeerde Kerken. Een kritische lezing, schrijft hij. Kritisch „naar aanleiding van het preken in het algemeen van jongere predikanten in de orthodoxe wereld.”
Zijn belangrijkste bezwaar is „dat men bij alle aandacht die tegenwoordig aan de Heilige Geest wordt besteed dreigt te vergeten dat de prediking het belangrijkste middel is waardoor de Geest in deze wereld werkzaam wil zijn. Met name het Woord is Zijn wapen. Voor velen lijkt het evenwel alsof de Geest andere dingen aan Zijn hoofd heeft, wat de aandacht voor het Woord niet ten goede komt.”
Een ander bezwaar dat de predikant tegen de huidige prediking heeft, is dat zij „te zeer gefocust is op de secularisatie. In die zin dat de zucht om voor de geseculariseerde wereld door aanpassing verstaanbaar te zijn de tegenwoordige verkondiging te veel beheerst. De nadruk komt daardoor meer op communicatieve vaardigheden te liggen dan op tekstbehandeling. Ik weet wel dat daar de bezorgdheid achter zit om het wel en wee van al die mensen die zonder het evangelie voor eeuwig verloren dreigen te gaan en die zorg is prijzenswaardig, maar om daarvoor nu van de preek een instrument van evangelisatie te maken, gaat mij te ver. Het geloof wordt er te goedkoop van. In onze houding tegenover het komende geslacht werkt dit door.”
In het vervolg van de dertig bladzijden tellende brochure bespreekt de Zeister emeritus predikant tien stellingen. ”De zondagse preek is voor de gemeente”, luidt er een.
Over de kindernevendienst: „Wordt daarin voorbereid op het luisteren naar de onversneden prediking van Gods Woord?” Volgens ds. De Jong is het zijn onder de preek voor kinderen „uitermate vormend” - al sluit dat de kindernevendienst voor hem niet uit.
Kritisch staat de predikant ook tegenover de Nieuwe Bijbelvertaling. „Wij gebruiken in de kerk een bijbelvertaling die niet de bijbel bij de mensen maar de mensen bij de bijbel brengt. (…) We behoeven de moeilijkheidsgraad van de bijbel niet te verdoezelen door vertalingen die de suggestie voeren dat de bijbel een hedendaags taalproduct is. De bijbel is een boek uit lang vervlogen tijden en ver gelegen streken. Dat mag aan een vertaling te merken zijn.” Laat, raadt hij aan, „in ieder geval de tekstlezing voor de preek in de gebruikelijke NBG-vertaling van 1951 gedaan worden.”
De zondagse preek is ook hantering van de sleutelmacht, zo luidt stelling 5. Dat besef is binnen de NGK goeddeels verdwenen, constateert ds. De Jong. „Gebruik - misbruik - onbruik, onthoud die trits maar! Veel goede dingen verdwijnen op die manier.”
Preken, stelt de predikant, vergt voorbereiding. „Een voorbereiding die in de ogen van de wereld verloren tijd is. Je verdiepen in een boek dat duizenden jaren oud is en daar ook nog rendement voor vandaag van verwachten - het lijkt absurd. En toch, het geloof zegt dat het het enige is dat de kerk heeft.”
Aarzelingen heeft hij bij de „opkomende gewoonte” om samen met de gemeente (of een deel daarvan) de preek voor te bereiden. „De preek is geen zelfbediening en de kerk is geen supermarkt waar de dominee met zijn schapen langs de schappen loopt om ze te adviseren bij hun keuze voor wat van hun gading is.”
Stelling 10, ten slotte, luidt: „Bij aanpassing van de zondagse preek aan de hoorders is het einde zoek.” Ds. De Jong: „Tegenwoordige kerkdiensten maken op mij wel eens de indruk van een etalage waarmee we op de wereld indruk willen maken. De preek moet vooral aantrekkelijk zijn en daaromheen moet de glans van de charismatische gaven het bewijs naar buiten toe leveren dat God in ons midden is. Moet dat bewijs niet op andere wijze geleverd worden? is mijn vraag.” Regel moet volgens hem zijn dat de gemeente haar diensten houdt en naar de prediking luistert om „haar eigen band met Christus te verversen en aan te halen en zo toegerust te worden voor haar plaats en taak in de wereld. Natuurlijk samen met buitenstaanders die daar uit belangstelling bij willen zijn.”
Zijn benadering heeft wel iets van die van prof. dr. A. van de Beek, schrijft hij. „Men heeft het vandaag over grote kansen voor het evangelie en de massaliteit van sommige jeugdmanifestaties lijkt dat te bevestigen. Toch blijven de cijfers dalen. Ook plaatselijke successen hier en daar zijn, hoe hartverwarmend ook, te uitzonderlijk dan dat we er een trend van kunnen maken.”
Ik ervaar onze tijd anders, zo merkt ds. De Jong op. „Het maakt op mij de indruk dat God in onze dagen bezig is de kandelaar van Zijn Woord bij ons weg te nemen. Om die op andere plaatsen weer neer te zetten, dat wel. Maar wat ons betreft heb ik het toekomstvisioen van een schuilkerk. Echter, ook die schuilkerk zal uit het Woord gevoed moeten worden.”