Vrij Oost-Timor heeft hoop op de zeebodem gericht
Straatarm, piepklein en totaal geruïneerd. Geen gunstige voorwaarden om alleen de wereld in te trekken. Toch doen ze het, komende maandag. Dan vieren de ruim 800.000 Oost-Timorezen hun eerste dag als onafhankelijke staat. Alle hoop is gericht op de zeebodem. Hun grootste droom: dankzij olie- en gaswinning op zee een tweede Koeweit worden. Sommige Molukkers en Papoea’s in Indonesië hebben ook een droom: net zo vrij als Oost-Timor worden.
’s Werelds jongste staat heeft de twijfelachtige eer tegelijk ook een van de minst ontwikkelde en armste landen ter wereld te zijn. 400 jaar verwaarlozing onder Portugese (koloniale) heerschappij en 24 jaar Indonesische onderdrukking hebben hun sporen achtergelaten. Van de 825.000 burgers verdient 63 procent minder dan 2 dollar per dag. De werkloosheid is er schrikbarend hoog. Bijna de helft van de bevolking van boven de 15 jaar kan lezen noch schrijven. De levensverwachting ligt rond de 57 jaar.
Na het referendum in de zomer van 1999 over wel of geen onafhankelijkheid van Indonesië (dat Oost-Timor in 1975 inpikte), kreeg Oost-Timor een nieuwe golf van verwoesting over zich heen. Woedende Indonesische militairen en pro-Indonesische burgers trokken plunderend, brandschattend en moordend door de straten uit wraak voor het feit dat de Oost-Timorezen massaal voor losmaking van Indonesië hadden gekozen. Een groot deel van de infrastructuur, maar ook klinieken en ziekenhuizen werden in puin geslagen.
Maar nu gaat het dan toch gebeuren. Nadat het Indonesische leger zich had teruggetrokken en vervangen werd door een tijdelijke internationale bezettingsmacht van de VN (Untaet: United Nations Transitional Administration in East Timor), die het ministaatje vanaf de bodem heeft helpen opbouwen, is Oost-Timor er klaar voor. Onder leiding van president en voormalig guerrillaleider Xanana Gusmao zet Oost-Timor morgennacht de eerste stap als onafhankelijke staat. Met hulp van Untaet is er inmiddels een heuse regering, is er geschoold kader binnen het bestuursapparaat, evenals een rechterlijke macht en een politieapparaat.
Toch zal het niemand verbazen dat de uitdagingen waarvoor het landje zich geplaatst weet, enorm zijn. Op het platteland, waar de meeste Oost-Timorezen leven, is het dagelijks bestaan. een overlevingsstrijd geworden en leeft men van de hand in de tand. „De landbouw ligt vrijwel stil”, zegt Egbert Wever van de Stichting Vrij Oost-Timor in Utrecht. „Er worden bananen ingevlogen in Dili en Bacau, terwijl de bananen op de eigen plantages wegrotten. Omdat er geen wegen en transportmiddelen zijn”.
Extra veel inspanning zal worden gevraagd bij het opleiden van onderwijzers, leraren en medisch personeel. Juist in deze sectoren werkten namelijk veel Indonesische immigranten, en die zijn na 1999 vertrokken. Het Oost-Timorese kabinet heeft daarom bepaald dat bijna de helft (!) van het overheidsbudget voor dit jaar zal worden besteed aan de verbetering van gezondheidszorg en onderwijs. Afgelopen woensdag hielp de internationale gemeenschap de Oost-Timorezen op weg. Op de donorconferentie in Dili werd het land bijna 400 miljoen euro toegezegd voor de komende drie jaar. Overigens bestaat er bij sommigen twijfel over dat fraaie bedrag. Ook Egbert Wever vraagt zich af of de donoren daadwerkelijk dit bedrag zullen opbrengen, of dat het bij beloftes zal blijven. Het zou volgens hem niet de eerste conferentie zijn die bleef steken in mooie bedoelingen.
Naast onderwijs en gezondheidszorg dient de landbouw alle aandacht te krijgen, vindt Jacqueline Vel, docent Azië Studies (AsiA) aan de Universiteit van Amsterdam. Voor de export is immers alle hoop gevestigd op koffie, cacao, sandelhout en cashewnoten. Daarnaast heeft men hoge verwachtingen van het (eco)toerisme als bron van inkomsten.
Maar al die sectoren zijn peulenschillen vergeleken met de verwachte inkomsten uit olie- en gaswinning. Als het aan de Oost-Timorezen ligt groeien ze over enkele jaren uit tot het Koeweit van het Verre Oosten. Zonder slag of stoot zal dat niet gaan. De Oost-Timorese organisatie La’o Hamutuk gaat in het onafhankelijkheidsnummer van haar tijdschrift deze maand uitvoerig in op de haken en ogen rond deze goudmijn in zee.
In de bodem onder de wateren tussen Oost-Timor en Australië liggen voorraden groot genoeg om in de komende dertig jaar tussen de 8 en 38 miljard dollar aan inkomsten op te leveren (ter vergelijking: de Oost-Timorese begroting voor dit jaar bedraagt 77 miljoen dollar). Maar of het werkelijke bedrag naar de 8 of de 38 zal neigen hangt af van de uitkomst van onderhandelingen met de Australische buurman, die ook zijn deel opeist. Wat Australië betreft tekenen de Oost-Timorezen zo snel mogelijk de Timor Zee Overeenkomst, waarover de afgelopen twee jaar is onderhandeld met Untaet/Oost-Timor.
Uitgangspunt van deze overeenkomst is een akkoord dat Australië in 1989 sloot met Indonesië, de toenmalige bezetter van Oost-Timor. Kern van dit akkoord was dat er vooralsnog geen definitieve territoriale grenzen in het zeegebied zouden worden getrokken, maar dat de gezamenlijke exploitatie werd geregeld in een gebied waarop beide aanspraken maken (en dat bekendstond als het Timor Gap).
Portugal -als kolonisator van Oost-Timor de rechtmatige eigenaar van het halve eiland- heeft deze ’deal’ destijds direct aangevochten bij het Internationaal Gerechtshof, omdat het de rechten van Portugal en van het Oost-Timorese volk miskende.
We zijn inmiddels dertien jaar verder. Indonesië is van het toneel verdwenen, maar Australië niet! Het houdt vast aan de Timor Gap-overeenkomst (inmiddels verandert in Joint Petroleum Development Area, JPDA), en weigert elk alternatief. Bijvoorbeeld door met Oost-Timor op grond van het internationaal zeerecht de territoriale grenzen definitief af te bakenen. Volgens deskundigen zou dat voor Oost-Timor zeer voordelig uitpakken: de revenuen uit de olie- en gaswinning zouden dan in de komende dertig jaar zeker de 38 miljard naderen.
Moet Oost-Timor na de 20e mei een voorlopige overeenkomst tekenen met Australië op basis van het Timor Gap-akkoord? Voordeel daarvan zou zijn dat men dan snel kan gaan profiteren van de olie- en gaswinning, terwijl het moeizaam overleg over de grenzen later kan worden opgepakt. Tegenstanders zeggen dat Oost-Timor niet moet tekenen, omdat het dan stilzwijgend instemt met de territoriale verdeling zoals Australië die -in eigen voordeel- heeft getrokken.
Er zijn nog andere uitdagingen waar de Oost-Timorezen voor komen te staan. De nationale eenheid bewaren bijvoorbeeld. Door de jarenlange strijd is geweld er alledaags geworden, aldus Jacqueline Vel. „De samenleving is gepolitiseerd en het blijkt gemakkelijk groepen tegen elkaar op te zetten, vooral nu de gemeenschappelijke vijand is verdwenen.” Die verdeeldheid heeft volgens haar diepe wortels. „Al in de 16e eeuw was Oost-Timor geen eenheid. Het volk bestond uit diverse koninkrijkjes, die elkaar bestreden maar ook met elkaar handel dreven. Tot op heden bestaan er twaalf lokale talen in Oost-Timor”.
Eenheid op basis van de Oost-Timorese identiteit is van latere datum en is sterk gevoed door de latere gemeenschappelijke vijand, Indonesië. Het rooms-katholieke geloof en de tot lingua franca uitgebouwde lokale taal -het Tetum- zijn in die ontwikkeling de belangrijkste symbolen van identiteit geworden.
Opmerkelijk is nu dat naast het Tetum, dat door 80 procent van de bevolking wordt gesproken, ook het Portugees tot nationale taal is verheven, terwijl die taal nog slechts door 15 procent van de bevolking wordt gesproken. Waarom dan toch het Portugees als officiële taal? Heike Roschanski onderzocht op Oost-Timor het onderwijs- en taalbeleid, en zij deed dat in het kader van haar studie antropologie aan de Universiteit van Amsterdam. Zij denkt dat het Portugese verleden en de Portugese cultuur de eenheid moeten helpen bewaren, nu de laatste gemeenschappelijke vijand -Indonesië- is verdwenen.
Op de vraag of Indonesië echt geen gevaar meer vormt voor de kleine buurstaat (de westelijke helft van het eiland -West-Timor- blijft immers Indonesisch grondgebied) is geen eenduidig antwoord te geven. De pro-Indonesische milities die in 1999 huishielden, kunnen volgens Egbert Wever in Oost-Timor weinig meer uitrichten, omdat de steun van het Indonesische leger is weggevallen. Maar vanuit West-Timor, waarheen ze destijds zijn gevlucht, kunnen ze nog wel degelijk kwaad uitrichten. Niet voor niets zal de VN-vredesmacht ook na de 20e de grens met West-Timor blijven bewaken.
Een probleem vormt intussen de Oost-Timorese enclave Ambeno (ook wel Oecussi genoemd) die op West-Timorees (dus Indonesisch) grondgebied ligt. De 50.000 Oost-Timorezen die er wonen zijn er omringd door vijandige West-Timorese milities. Alleen via de lucht of over zee kunnen ze veilig reizen van en naar het moederland.
Maar van Oost-Timor zelf zou ook wel eens een bedreiging uit kunnen gaan, althans, in Indonesische ogen. Namelijk als inspiratiebron voor naar onafhankelijkheid strevende Molukkers, Papoea’s en Atjehers. De kersverse Oost-Timorese leiders hebben zich gedistantieerd van allerlei separatistische groepen als de Molukse RMS-beweging, met het argument dat Oost-Timor nooit echt deel heeft uitgemaakt van Indonesië. Hun onafhankelijkheidsstreven was dus legitiem.
Of het Indonesië zal geruststellen valt te betwijfelen. Want als het potentiële Koeweit aan zijn oostgrens een succes wordt, is het inspirerende effect op bepaalde bevolkingsgroepen in Indonesië niet tegen te houden.