Het ware brood
Zo gaat het met hen als zij tot inkeer komen. Zo moeten zij zich schamen, niet alleen over hun zonden, maar ook over al dat wettische bestaan waarop zij zich gerust stellen en waarmee zij zich menen te troosten. Dat is hun dan tot schaamte en schande.Onze tekst zegt verder: „…en hij begeerde zijn buik te vullen met de draf die de zwijnen aten en niemand gaf hem die.” Bij al zijn werken vindt hij niets om zijn honger te verzadigen. O nee, wat hij zocht, dat vond hij niet. Hij wenste zijn honger te stillen, maar tevergeefs, niemand gaf hem eten.
Zo gaat het met een overtuigde ziel ook. Al wat hij zich voorneemt om zichzelf te helpen, is maar om rust te vinden voor een ontwaakt geweten. Integendeel, de onrust wordt veel groter. Al had men al de draf van de wereld bijeen, dat aardse goed laat de ziel leeg. Dat is geen spijze voor een hongerige maag, want met goud en zilver kan men geen honger stillen.
Zo is het met alle eigengerechtigheid. Al het goede wat zij kan toebrengen, is maar draf en niets anders dan een wegwerpelijk kleed.
Daarom zegt de profeet Jesaja: „Waarom geeft gijlieden geld uit voor hetgeen geen brood is…” Jezus is alleen dat ware zielenbrood. Hij zegt: „Ik ben het brood des levens, die tot Mij komt, zal geenszins hongeren en die in Mij gelooft zal nimmermeer dorsten.”
David Bruinings, predikant te Amsterdam (De vrije verkiezing en aanneming Gods, 1750)