Slavenarbeid
Deze zoon doet als alle ontaarde kinderen. Hij wil niet onder zijn vader staan, maar zijn ongebonden vrijheid behouden. Hij wil liever vreemde mensen dienen, als het niet anders meer kan, want hij is ten einde raad. Hij moet slaaf worden. Hij zoekt werk en een burger van dat land zendt hem op het veld om zwijnen te weiden. Zulke arme slaven zijn zij, die zich inbeelden vrije heren te zijn.Hij moet gaan werken om de honger te stillen, dat is om de onrust van zijn hart kwijt te raken. Dan begeeft men zich tot een schandelijke dienst in de wereld en zegt: Men moet zijn fortuin zoeken om eerlijk door de wereld te komen. En als men eenmaal in de wereld is en daar niets in vindt wat die honger kan verzadigen, komt men tot zichzelf wanneer het kwade geweten wakker wordt. Dan zoekt men die te stillen met allerlei vermakelijkheden. Dat zien we aan Kaïn, want toen hij door God verstoten was, ging hij steden bouwen.
Als het met een ziel zover is gekomen, gaat men aan een slaafse arbeid en werkt men zich moede in plichten, evenals die farizeese jongeling. Wat loon ontvangen wij toch van de wereld en die wettische arbeid? Niets dan schande en schaamte, evenals deze jongste zoon, die tot zwijnenhoeder gesteld werd, waarover hij zich schamen moet.
David Bruinings, predikant te Amsterdam (De vrije verkiezing en aanneming Gods, 1750)