Boeiende vergezichten bij Psalm 92
Titel:
”Tijd en ruimte. Een studie over Psalm 92”
Auteur: dr. G. van Ek
Uitgeverij: Meinema, Zoetermeer, 2002
ISBN 90 211 3881 6
Pagina’s: 152
Prijs: € 17,90. Als er één bijbelboek is dat in de loop van de tijd voorwerp is geweest van intense bestudering, meditatie en prediking, is het wel het boek van de Psalmen. Talloze verklaringen zijn aan dit bijbelboek gewijd; talrijke predikanten ontleenden er hun stof voor de prediking aan en vele malen dienden psalmen als bron voor meditatie en stille overdenking.
Onlangs verscheen opnieuw een studie gewijd aan een bekende en geliefde psalm: Psalm 92. Het is een boek van dr. G. van Ek, docent bijbelse theologie voor de kerkelijke opleiding van de Nederlandse Hervormde Kerk aan de universiteit van Utrecht.
Het is een boeiende uitgave geworden, die in veel opzichten verrassende vergezichten opent. De auteur benadert Psalm 92 vanuit het thema ”tijd en ruimte”. Naar zijn overtuiging is Psalm 92 gedicht in de tijd van de ballingschap. In deze periode was de ”heilige ruimte”, de tempel met zijn eredienst, verloren gegaan. De ”heilige tijd” vult de schrijver dan in als de sabbat, de tijd die al vanaf de schepping was afgezonderd om te rusten van alle arbeid en om de Heere te dienen.
Dr. Van Ek ziet hierin een parallel met de tijd waarin wij leven. Een tijd waarin de christelijke gemeente steeds meer heilige ruimte moet opgeven, maar tegelijk heilige tijd overhoudt. Vanuit die heilige tijd mag er naar zijn overtuiging een hoopvol uitzien zijn naar een nieuwe ruimte voor Gods handelen. Psalm 92 biedt daarvoor het uitgangspunt en het fundament.
Na de inleiding volgt een hoofdstuk waarin Van Ek de structuur van de psalm belicht. Vervolgens verklaart hij Psalm 92 inhoudelijk en ten slotte beziet hij de psalm in de context van de Psalmen 90 tot en met 106.
Vooral de gedeelten over de relatie tussen sabbat en tempel en over de vruchtdragers (de verzen 13-16) spraken mij aan. Naar aanleiding van de zinsnede over de rechtvaardigen die groeien als een palmboom en wassen als een cederboom op de Libanon (Statenvertaling, vers 13), bijvoorbeeld, merkt de auteur op dat hier enerzijds dezelfde woorden worden gebruikt als in vers 8, waar het gaat over de goddelozen: groeien en bloeien. Aan de andere kant wordt over die rechtvaardigen echter gezegd dat zij in het huis des Heeren zijn geplant. Ze zijn overgeplant. In dit verband trekt Van Ek de parallel met Kol. 1:13 en 14: „Die ons getrokken heeft uit de macht der duisternis, en overgezet (overgebracht) heeft in het Koninkrijk van den Zoon Zijner liefde; in Denwelken wij de verlossing hebben door Zijn bloed, namelijk de vergeving der zonden.”
Vragen
Toch blijven er bij mij nog wel enige vragen over na het bestuderen van dit boek. Die betreffen vooral de inhoudelijke verklaring van de verzen 7 en 8: „Een onvernuftig man weet er niet van, en een dwaas verstaat ditzelve niet; dat de goddelozen groeien als het kruid en al de werkers der ongerechtigheid bloeien, opdat zij tot in der eeuwigheid verdelgd worden.”
Van Ek schrijft dan: „We raken in dit vers en straks ook in vers 10 theologisch gezien het moeilijke punt van de uitroeiing van de goddelozen als gevolg van het oordeel van God.” Hij wijst dan de opvatting af als zou het oordeel van God een achterhaalde oudtestamentische gedachte zijn. Maar ook het tegendeel is volgens hem niet waar. De leer van twee wegen, van eeuwige straf en eeuwig leven, zou spanningsloos zijn!
In dit verband merkt hij op dat de dichter van Psalm 106 zich identificeert met de goddelozen als hij zegt: „Wij hebben gezondigd, evenzeer als onze vaderen, verkeerd gedaan, goddeloos gehandeld.” (vertaling Nederlands Bijbelgenootschap, 1951) Letterlijk schrijft Van Ek dan: „Deze identificatie maakt in de eerste plaats duidelijk dat de tegenstelling tussen de goddelozen en de rechtvaardigen ten diepste niet ligt in de zondeloosheid van de rechtvaardige, maar in het vertrouwen dat de rechtvaardige heeft op Gods genade.” Met dat laatste kan ik helemaal instemmen, alleen: op dat vertrouwen op Gods genade komt het voor ieder mens aan. En de Schrift leert duidelijk dat, als dit vertrouwen ontbreekt en mensen een leven leiden buiten God en Zijn dienst, een eeuwige straf wacht. Dit is vanuit de continuïteit van het Oude en Nieuwe Testament volstrekt duidelijk, al komt het definitieve karakter van het oordeel in het Nieuwe Testament helderder naar voren dan in het Oude Testament.
Verleden
Bedenkelijk is ook wat de auteur verder opmerkt: „Het is duidelijk dat de goddelozen in het beloofde land niet kunnen bestaan (Ps. 101:8; Ps. 104:35); maar het laatste woord is aan de barmhartigheid des Heeren (Ps. 106:46).” Dan vraag ik mij af: Overstijgt Gods barmhartigheid uiteindelijk Zijn rechtvaardigheid? Dat is een opvatting die in het verleden al vaker naar voren is gebracht, maar die ik op grond van het schriftgetuigenis niet kan delen.
Enkele bladzijden verder wijst Van Ek erop dat in de Psalmen 96 en 98 een heilstijd wordt beloofd voor Israël en de volken. Inderdaad zien we dat de heidense volken al in het Oude Testament binnen de gezichtskring komen. Maar ook dan kunnen we de lijn trekken naar het Nieuwe Testament en denken aan het Pinksterfeest, waarbij de grenzen van het heil voor Israël worden doorbroken. Maar: opnieuw slechts voor hen die tot geloof in Christus komen.
Wijlen prof. dr. J. P. Versteeg stelt in zijn bijdrage in een zendingsboek uit de gereformeerde gezindte: „Uit deze gegevens blijkt duidelijk dat het missionair bewustzijn dat in de psalmen openbaar wordt centripetaal van karakter is. Met het woord ”centripetaal” (middelpuntzoekend) worden in de literatuur Israël en Sion, als centra bij de realisering van het heil, aangeduid. De psalmen weten niet van een uitgaan naar de volken vanuit Israël, maar slechts van een komen van de volken tot Israël. Ze spreken van de centrale betekenis van Sion voor de hele aarde (Ps. 48:3).”
Ten slotte, als de auteur opmerkt dat het woord ”eeuwig” in het Oude Testament niet altijd betekent „eindeloos en definitief”, maar vooral: „voor een lange tijd”, moet hem dat worden toegegeven. Alleen: vanuit de eenheid van het Oude en Nieuwe Testament kunnen we niet ontkomen aan de opvatting dat mensen die zich verharden in ongeloof, definitief zullen worden geoordeeld.
Bij al het goede dat dit boek te bieden heeft, kon ik aan deze kritische vragen niet voorbijgaan.