Honger
Als wij gevoelen dat wij God en Zijn gemeenschap missen, liggende in onze zonden, zonder God en Christus, dan maakt dat voor ons de wereld recht zwaar en bitter. Het lijkt ons beter nooit geboren te zijn geweest dan zo te leven. Daarbij komt een honger en een verlangen naar het hoogste goed, terwijl men niet weet waar men het vinden zal. Dan heeft men rust noch duur, net als Noachs duif. We vinden nergens rust voor onze ziel en staan onszelf in de weg.Maar, zal men zeggen, wanneer een mens dat gewaar wordt, keert hij dan niet terstond om? O, neen! Onze blindheid en eigenliefde is zo groot, dat wij eerst alles aanwenden wat wij maar kunnen om ons zelf te helpen, zoals wij in de tekst zien: „En hij begon gebrek te lijden.” Dat is: hij begon zijn ellende te voelen, hij teerde in. Hij werd zijn onmacht en zijn verderf hoe langer hoe meer gewaar en raakte hoe langer hoe dieper in nood. Totdat hij zeggen moest: Ik verga van honger.
Zolang hij het echter nog enigermate alleen kan redden, gaat hij niet tot God, maar stelt hij eerst alles in het werk om zichzelf te helpen. Hij voegde zich immers bij de burgers van dat land en toen mocht hij zwijnen gaan weiden.
Ja vrienden, dat zichzelf helpen is alle Adamskinderen eigen. Want toen Adam zag dat hij naakt was, maakte hij zich kleren van vijgenbladeren.
David Bruinings, predikant te Amsterdam (De vrije verkiezing en aanneming Gods, 1750)