Kerk & religie

Van hunebedden tot new age

Tweeduizend jaar religie in Nederland. Een rode draad is niet gemakkelijk aan te wijzen, constateren dr. Joris van Eijnatten en dr. Fred van Lieburg, die een standaardwerk over dit onderwerp schreven. Of het moest zijn dat religie wezenlijk bij de mens hoort en mensen blijvend voorstellingen hebben van het bovennatuurlijke.

K. van der Zwaag
26 May 2005 10:55Gewijzigd op 14 November 2020 02:35
UTRECHT – „Religie is na 2000 jaar nog even sterk aanwezig in Nederland als in de tijd van de prehistorie, zelfs meer dan dat”, constateren dr. Joris van Eijnatten en dr. Fred van Lieburg. „Het christendom was een laatkomer in onze cultuur, maar ziet zi
UTRECHT – „Religie is na 2000 jaar nog even sterk aanwezig in Nederland als in de tijd van de prehistorie, zelfs meer dan dat”, constateren dr. Joris van Eijnatten en dr. Fred van Lieburg. „Het christendom was een laatkomer in onze cultuur, maar ziet zi

„Vanaf de mistige tijd van de hunebedden heeft religie zich overleefd en anno 2005 is zij veelkleuriger dan ooit.”

De beide auteurs zijn directeur van ReLiC (het Centrum voor Nederlandse Religiegeschiedenis van de Vrije Universiteit in Amsterdam). Dit houdt zich bezig met de beschrijving van religie in de brede zin van het woord. Het boek werd woensdag in Utrecht gepresenteerd en overhandigd aan CU-kamerlid Rouvoet. Vrijdag is er aan de VU een symposium, waarbij acht sprekers inzicht geven in de voor- en vroegchristelijke periode in de Nederlanden. Het boek (uitgeverij Verloren, Hilversum, 400 bladzijden) wil een toegankelijke inleiding vormen op twintig eeuwen godsdienstig leven in Nederland. Het staat vol met kaarten, tabellen, getallen en grafieken. „Het overlijden van de paus kon nog net meegenomen worden.”

De auteurs starten hun geschiedschrijving 2000 jaar geleden, bewust omdat er vanaf die tijd -de Romeinse tijd- schriftelijke bronnen beschikbaar zijn. „Over de prehistorie is zo weinig bekend dat beschouwingen over godsdienst in die omvangrijke periode alleen maar speculatief kunnen zijn”, zegt Van Lieburg. De Lage Landen kenmerkten zich in de eerste eeuwen van onze jaartelling door een „smeltkroes van religiositeit. Zeker is in ieder geval dat het christendom een laatkomer is in de Nederlandse cultuur. Rond het jaar 1000 wordt het christendom dominant en begint het proces van dieptekerstening.”

Werd Nederland werkelijk gekerstend of leefde het heidendom toch nog lange tijd voort? Van Eijnatten constateert in de eerste eeuwen een vermenging, „maar langzamerhand komt er in elk dorp een kerk. De twaalfde eeuw kent een netwerk van godsgebouwen. Maar dan nog kun je de vraag stellen in hoeverre de kerstening werkelijk heeft doorgewerkt. Pas in de zeventiende eeuw krijgt het christendom zijn wortels in het volksleven. Je kunt eigenlijk zeggen dat Nederland pas in de achttiende eeuw een christelijk land is geworden. De paradox is echter dat er zich dan tegelijkertijd andere krachten -zowel theologisch als filosofisch- manifesteren die dit christelijke karakter van binnenuit weer ondergraven.”

De auteurs hebben de religieuze geschiedenis van Nederland ingedeeld in vier tijdsblokken. Als mijlpalen gelden de jaartallen 1000 (de vestiging van één dominante religie in de Lage Landen, namelijk het christendom), 1580 (verbod op het rooms-katholicisme), 1850 (nieuwe grondwet van 1848, einde aan bevoorrechting van één bepaalde religie) en 2005, het heden, dat de sterk gewijzigde religieuze kaart laat zien.

De auteurs besteden ruimschoots aandacht aan de Middeleeuwen en minder aandacht aan de zestiende-eeuwse reformaties. Anders dan de meeste handboeken beschouwen zij deze periode niet als bron van nationale, zo men wil protestantse identiteit. Achtergestelde groeperingen zoals piëtisten en vrijmetselaars komen uitvoerig aan bod; theologen en theologieën minder uitgebreid.

Van Lieburg ziet de Reformatie als een uitloper van de late Middeleeuwen, waarvan de doorwerking zich pas in de zeventiende en de achttiende eeuw voltrekt. „Nederland ontwikkelt zich dan tot een confessionele staat en een calvinistische republiek, met de nadruk op eenheid, bewust vanuit de overheid als ideaal voor ogen gesteld. Het is een eenheid van beheerste variatie.”

De gedachte van een christelijke natie is echter een mythe uit de negentiende eeuw, menen de twee. Cultureel gezien blijft een dergelijke idee een ingewikkelde constructie, zegt Van Eijnatten. „Zodra de vrijheid er in de negentiende eeuw is voor alle godsdiensten, is de vrijheid er ook voor de anderen en komen de tegenkrachten openbaar.”

In de twintigste eeuw zetten de ontkerkelijking en de secularisatie prominent door. De jaren zestig vormen een belangrijk keerpunt. „Maar ook de term ”jaren zestig” is een kreet op zich”, stelt Van Lieburg. „Je moet niet alleen denken aan ingrijpende wijzigingen in de theologie en het kerkelijk leven, maar ook aan de invloed van de welvaart en de doorbraak van de massacommunicatie. Welvaart werkt vervreemdend en ontvoogdend.”

Van Eijnatten: „Ontkerkelijking is overigens niet hetzelfde als ontkerstening. Mensen blijven zich soms christen noemen, hoewel ze niet naar de kerk gaan. Er ontstaat in de twintigste eeuw een enorme fragmentarisering van de religiositeit. Sinds de jaren zestig doen allerlei religieuze stromingen en verschijnselen hun intrede, om nog maar niet te spreken van allerlei buitenlandse invloeden, zoals islam, hindoeïsme en de migrantenkerken.”

Volgens Van Lieburg wordt de huidige religieuze kaart vooral gekenmerkt door een grote mate van individualisme. „Mensen stellen hun eigen religieuze pakket samen en shoppen vrolijk op de religieuze markt. Sommige christelijke opinieleiders en theologen zien in bepaalde religieuze uitingen een nieuw soort heidendom opleven, vanwege het terugkomen van Germaanse rituelen. Deze invloed zou volgens sommigen zelf een demonische achtergrond hebben. Ik zie dit soort verschijnselen meer als vormen van hobbyistische egoreligie. We kunnen er als historici geen waardeoordeel verbinden.”

Religie wordt in het boek in antropologische zin opgevat, namelijk het geven van religieuze zin aan het menselijk denken en handelen. Religie is een belangrijke eigenschap van de mens, ze hoort bij de mens. De auteurs richten zich op de politieke, sociale en culturele voorwaarden die de ontwikkeling van religieuze voorstellingen en praktijken binnen het publieke domein mogelijk hebben gemaakt. Van Eijnatten: „Religie is voor ons een legitiem fenomeen, niet alleen in de privé-sfeer maar ook in het publieke leven. Het is de laatste jaren zelfs gebleken dat voor mensen religie wel degelijk belangrijk is.”

Van Lieburg: „Religie is nooit weggeweest en is de laatste tijd meer bespreekbaar. De moderne geseculariseerde Nederlander kan zich echter niet voorstellen dat religie het hele leven kan bepalen, zoals bij orthodoxe christenen en moslims. Daarin heeft juist de islam de samenleving op confronterende wijze een spiegel voorgehouden.”

De auteurs eindigen hun boek met het veelkleurige religieuze pallet anno 2005. „Er zullen weinig gebieden in de wereld zijn waarin op zo’n kleine schaal door zo veel mensen op verschillende manier wordt geloofd”, schrijven zij. Van Lieburg: „Nederland heeft de neiging zich op religieus gebied te profileren. De gereformeerde verkaveling is bijvoorbeeld erg groot, zelfs op één dorp. Dat blijft toch uniek in de wereld.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer