Ik weet
In al de brieven aan de zeven gemeenten van Azië stelt Jezus vooraf Zijn alwetendheid voor ogen. Ik weet, zegt Hij hier, ook uw werken. Al hun werken, goede en kwade, openbare en verborgene, uitwendig en inwendig, oude en nieuwe, eerste en laatste, wist Jezus. Hij wist ze omdat Hij God was, voor Wiens ogen alle dingen naakt zijn en geopend en omdat Hij Middelaar, Rechter, Koning en Wetgever van Zijn kerk is. Hij speurt ieders werk na.Dit zegt de Zaligmaker vooraf, opdat zij die de Naam van Christus in Sardis noemen uit een eerbiedig ontzag voor Zijn alwetend oog hun zonden zouden verfoeien en niet verbergen, maar met schaamte voor Hem, Die alles weet, zouden belijden. Zo iemand stelt zich met ernst voor ogen hoe de Heere uit het paleis Zijner Heiligheid de mensenkinderen proeft en zowel de verborgene als hun openbare daden naspeurt, om vervolgens op de jongste dag een rechtvaardig vonnis te vellen. Christus zal dan niet tevreden zijn met een gedaante van godzaligheid. Zo’n mens moet zijn zonden in waarheid belijden en de misdaad betreuren en met zijn gehele ziel verfoeien.
Deze dingen zijn altijd nodig om betracht te worden, ook door de inwoners van Sardis, omdat hun kerk zo vervallen was. Jezus zegt: „…gij hebt de naam dat gij leeft, maar gij zijt dood.”
Cornelius Walingius, predikant te Twisk (Keur van Bijbelstoffen, 1728)