Boom des levens
In het begin bezat Adam een heerlijkheid in zijn oprechtigheid. Maar zo haast als hij van de boom der kennis des goeds en des kwaads gegeten had, werd, o jammer, zijn vrede veranderd in een bittere vijandschap tegen God. De mens had Gods wet verbroken, Zijn heerschappij afgeschud, Zijn eer veracht en Zijn beeld verschopt. Met zijn naaste leefde hij in vijandschap, nijd, moord en twist. Het was dus geen wonder dat hij verjaagd werd uit het paradijs en dat hij geweerd werd van de boom des levens.Zou de mens nu in het verbond der genade, in de wedergeboorte, verzoend en bevredigd worden met God, met zichzelf en met zijn naaste, dan moest hij een andere partij kiezen. Hij moest de zonden bevechten onder het vaandel van koning Jezus. Ja, dan zou Die de overwinning geven en bij zijn herstelling ontvangt de mens geen minder voorrecht dan Adam had gehad.
Ja, „Ik zal hem geven te eten van de boom des levens.” Onder deze belofte moeten we niet verstaan dezelfde boom des levens die in den beginne in het paradijs was. Willen we deze belofte recht verstaan, dan moeten wij onder deze boom des levens Christus verstaan. Hij was immers die boom door God geplant. Christus is de Boom des levens, door de Vader van eeuwigheid verordineerd en in de tijd gezonden.
Cornelius Walingius, predikant te Twisk (Keur van Bijbelstoffen, 1728)