Oudste Nederlandse preken gepresenteerd
Tijdens een colloquium in de Universiteitsbibliotheek Leiden is donderdagmiddag het boek ”De Limburgse sermoenen (ca. 1300). De oudste preken in het Nederlands” gepresenteerd. Auteur hiervan is neerlandicus-mediëvist dr. Wybren Scheepsma.
Volgens dr. Scheepsma heeft het boek grote betekenis voor de Nederlandse literatuurgeschiedenis. „Die moet toch echt wel een beetje herschreven worden”, zegt hij in een interview op de website van de Universiteit Leiden. „De Limburgse sermoenen zijn al wel heel lang bekend, maar men dacht altijd dat ze pas in de veertiende eeuw geschreven waren. Nu gebleken is dat ze veel ouder zijn -ze dateren van nog voor 1300- worden ze ook veel belangrijker. Ze behoren nu tot het oudste proza dat in het Nederlands geschreven is. Vrijwel alle andere teksten uit die tijd zijn nog in rijmvorm.”
Daarbij komt, aldus de onderzoeker, dat het om kwalitatief goed proza gaat, „soms zelfs van een zeer hoog literair niveau. De inhoud is bovendien behoorlijk gewaagd. De religieuze literatuur in Nederland begint dus zeer gedurfd, soms tegen het ketterse aan, en bindt gaandeweg steeds verder in. In de vijftiende eeuw, de periode van de Moderne Devotie, waar ik op gepromoveerd ben, zie je dat men bijna niets meer durft. Dan is het braafheid troef geworden. Dit staat allemaal in geen enkele Nederlandse literatuurgeschiedenis, terwijl het toch wel een heel nieuw licht werpt op het begin van de Nederlandse letterkunde.”
In preek 43, ”De geestelijke wijnkelder”, wordt de ziel door Christus binnengevoerd in een wijnkelder waar zij eerst bronwater, dan wijn, vervolgens mede (honingdrank) en ten slotte kruidenwijn te drinken krijgt. Dr. Scheepsma: „Deze tekst moet je opvatten als een handleiding ”Hoe bereik ik de mystieke eenwording en de bijbehorende religieuze extase”. Als je alle dranken gedronken hebt, dat wil zeggen als je alle bijbehorende deugden hebt eigen gemaakt, dan bereik je de ultieme geestelijke dronkenschap en kun je de bruidegom, Christus, in zijn geestelijke wijnkelder ontmoeten.”
In de preken gaat het in feite over moderne vragen, stelt de onderzoeker. „Ik heb in mijn boek aannemelijk gemaakt dat de preken, de Limburgse sermoenen heten ze eigenlijk, zijn geschreven voor een gemeenschap van religieuze vrouwen, meestal burgerdochters van goede komaf die een andere relatie met God wilden. De in hun ogen plichtmatige, middelmatige manier waarop de meeste mensen in die tijd vorm gaven aan hun geloof, vonden ze te mager. Zij wilden meer. Ze verlangden naar niets meer of minder dan de eenwording met God.”
En mensen die dat „verlangen naar het absolute kennen” zijn er nu ook, zegt hij. „Dat soort mensen vind je onder sporters, kunstenaars, aanhangers van allerlei spirituele bewegingen, maar ook onder druggebruikers en jongeren die houseparty’s bezoeken.”
De meeste preken zijn vertaald uit het Duits, maar er zijn ook zestien oorspronkelijk Nederlandse teksten bij. De (anonieme) schrijver van de preken was waarschijnlijk een cisterciënzer monnik die geestelijke leiding gaf aan een religieuze vrouwengemeenschap.
Dr. Scheepsma is als postdoconderzoeker verbonden aan het Leidse onderzoeksproject ”Men of letters” van dr. Geert Warnar. Deze stelt zich ten doel meer zicht te krijgen op de vraag wanneer en hoe het Nederlands tot een volwaardige literatuurtaal is geworden.
Het boek verscheen bij uitgeverij Bert Bakker.