Meditatie: Levende klacht
Psalm 6:8
„Mijn oog is doorknaagd van verdriet, is veroud vanwege al mijn tegenpartijders.”
„Mijn gedaante is vergaan vanwege de toorn” (Luthers vertaling). Dat wil zeggen: mijn voorkomen en mijn hele lichamelijke bestaan zijn verachtelijk en onaanzienlijk geworden. Dat komt allemaal vanwege de toorn van God die ik gevoeld heb.
Die van deze wereld zijn, verzorgen hun lichaam met zijde of goud en richten prachtige maaltijden aan, zoals in het Evangelie over de rijke man geschreven staat. Maar ik ben, door de toorn van God, de arme en vuile Lazarus gelijk geworden (Lukas 16:19 en verder).
„En is oud geworden, want ik word van alle kanten benauwd”, of: beangstigd. Dat wil zeggen: ik ben ongeschikt voor enig werk, als een oud mens. Want dit gevoel van de straf van God zorgt ervoor dat alle krachten verteerd worden. Voor zo iemand lijkt het net alsof het gewicht van hemel en aarde op hem ligt en alle mensen tegen hem zijn. Hij vindt immers nergens troost, maar alleen verschrikking en de toorn van God.
„Wijkt van mij, alle werkers der ongerechtigheid.” Hiermee worden niet allerlei soort van zondaren bedoeld, maar juist zij die voor grote heiligen en wijzen worden aangezien. Dat blijkt uit het Evangelie van Mattheüs (7:22, 23). Wijzen en heiligen worden dan door Christus werkers der ongerechtigheid genoemd, omdat ze het goede niet op de goede manier doen, namelijk, niet uit of door het geloof.
_Maarten Luther,
reformator te Wittenberg
(”De zeven boetpsalmen”, 1525)_