Meditatie: Als verdord gras
Psalm 129:4, 5
„De HEERE, Die rechtvaardig is, heeft de touwen der goddelozen afgehouwen. Laat hen beschaamd en achterwaarts gedreven worden, allen die Sion haten.”
Nu doet zich hier een andere moeilijkheid voor. Deze: dat Ismaël zo hoog is opgeklommen en dat hij zo verwonderlijk veel nakomelingen heeft, want hij leefde 137 jaar en had 12 zonen. Hoewel hij dus een tijdlang zo hoog is gestegen, is hij toch spoedig erna alles kwijt. Want Mozes somt wel op welke kinderen hij gehad heeft, maar als over hen wordt gesproken in de heilige geschiedenis, zijn ze verworpen. Ze komen totaal niet overeen met de nakomelingen van Abraham, die gezegend zouden zijn.
Laten we dus ter harte nemen dat het niets betekent om opgang te maken, groot vertoon en praal te laten schitteren, een naam van belang te hebben, zodat men zich over ons verwondert. We moeten dat allemaal voor niets houden, vergeleken bij de blijvende staat van de Kerk. God bouwt Zijn huis zó dat het wel kinderspel lijkt, en toch heeft het een eeuwig fundament. En dan werkt Hij zó met Zijn genade door dat het wel duidelijk is dat Hij de grondlegger van Zijn Kerk is, die Hij opbouwt, vervolmaakt en staande houdt. Dat is te zien, en toch blijven de ongelovigen zo aan hun redenaties en plannen vasthouden dat ze zijn als het gras dat op de daken groeit, zoals Psalm 129 zegt. Het koren moet eronder komen, het wordt in de aarde geworpen, het komt in de laagte terecht.
_Johannes Calvijn,
predikant te Genève
(”Dertien preken over de verkiezing van Jakob en de verwerping van Ezau”, 1562)_