Voor of tegen gebedsgenezing? Zo zwart-wit ligt het niet, blijkt uit dit gesprek tussen drie voorgangers
Voor reformatorische christenen is gebedsgenezing een ingewikkeld onderwerp: gold dit alleen de tijd van de apostelen of is het nog steeds een opdracht? Of is er uit meer meningen te kiezen dan deze twee uitersten?
Dat spreken over gebedsgenezing nuance verdient, blijkt uit twee afleveringen van podcast Sprekend RD over het onderwerp, die deze vrijdag tegelijkertijd verschijnen. Redacteuren Arno Lagendijk en Janita van Hoeven-ten Voorde interviewen daarin drie voorgangers: ds. H.J. Agteresch van de gereformeerde gemeente te Werkendam, prof. dr. Mart-Jan Paul, hoogleraar Oude Testament, en de evangelische voorganger Martin Koornstra. In de twee podcasts gaat het onder meer over de visie van reformatoren, ziekenzalving, valse profeten en lijden om Christus’ wil.
Toen de ouders van een ziek meisje zo’n dertig jaar geleden aan prof. Paul, destijds hervormd gemeentepredikant, vroegen of hij de ziekenzalving uit Jakobus 5 wilde toepassen, raakte hij ervan overtuigd dat die blijvend geldig is. „Als westerse kerk hebben we een deel van de Bijbelse boodschap laten liggen ”, aldus de hoogleraar, die verschillende boeken over het onderwerp schreef. Hij wijst op Augustinus, die terugkwam op zijn aanvankelijke opvatting dat gebedsgenezing alleen voor de begintijd van de christelijke kerk zou zijn.
Dat de genezingswonderen zoals de apostelen die verrichtten, vooral voor toen golden, is wel de opvatting van ds. Agteresch . Hij benadrukt dat wonderen „tekenen zijn van Jezus’ eigenlijke werk op aarde: zondaren redden van het verderf”. Ook ziet hij gebedsgenezing breder dan ziekenzalving en speciale diensten: de reguliere zondagse voorbede valt hier voor hem ook onder.
Vage klachten
„De Wonderdoener is belangrijker dan het wonder”: dat vindt ook Koornstra, die in genezingsdiensten voorgaat. „Tegelijk ben ik ervan overtuigd dat Jezus uiteindelijk kwam voor het herstel van alle dingen. Daarbij hoort ook psychische en lichamelijke genezing.”
De drie voorgangers verschillen van mening over de reikwijdte van Jezus’ bevel tot het genezen van zieken aan Zijn discipelen in Mattheüs 10 en Lukas 10. Ds. Agteresch denkt, mede vanwege Calvijns uitleg, dat dit bevel „niet zomaar in onze tijd mag worden overgenomen”. In het slot van Markus 16 ziet Koornstra echter reden om de opdracht van Jezus tot alle gelovigen uit te breiden. „De groep aan wie Jezus de opdracht geeft, groeit, en de belofte van de tekenen gaat steeds mee.”
Ds. Agteresch, voormalig internist-hematoloog, vermoedt op basis van enkele gevallen die hij van nabij meemaakte, „dat veel mensen worden genezen die uiteindelijk vage, psychosomatische klachten hebben. Vaak gaat het na een tijdje weer minder goed.” Dat dat laatste voorkomt, beaamt Koornstra. Hij kent echter ook „heel veel voorbeelden”, waarbij genezing blijvend was : mensen die genazen van doofheid en blindheid en een man die zijn versleten tussenwervel terugkreeg.
„Ziekenzalving moet niet in alle gevallen, maar het gelóvig gebed is wel van belang” - Prof. dr. Mart-Jan Paul, auteur van boeken over gebedsgenezing
Advies
Enige ruimte voor genezingswonderen lijkt ds. Agteresch nog wel te zien. Hij citeert Luther: „Christus heeft niet gezegd dat de gelovigen die wonderen altijd móéten doen, maar dat zij die kúnnen doen.”
Omgekeerd willen prof. Paul en Koornstra gebedsgenezing niet als een absolute opdracht opvatten. Prof. Paul: „Ik kies liever de kant van de belofte. De belofte van genezing uit Markus 16 wil niet zeggen dat het altijd een-op-een gebeurt. Ook Jakobus 5 over de ziekenzalving zie ik als een advies. Het moet niet in alle gevallen. Maar het gelóvig gebed is wel van belang. Als wij denken dat het niet meer van deze tijd is, verwachten we ook weinig van de Heere.”