Meditatie: Maagd
Mattheüs 25:1a
„Alsdan zal het Koninkrijk der hemelen zijn gelijk tien maagden.”
Het woord maagd wordt gebruikt voor een jonge, ongetrouwde vrouw die zich rein en onbezoedeld heeft gedragen. Daarom lezen we over „maagden, die geen man hebben bekend”. Soms duidt het op een jonge vrouw die pas is getrouwd en haar man door de dood heeft verloren: „Kermt, als een maagd, die met een zak omgord is vanwege de man van haar jeugd” (Joël 1:8).
Het woord maagd wordt ook gebruikt voor een stad die niet door beleg gedwongen is om de poorten te openen en niet is ingenomen, overwonnen, geplunderd en leeggeroofd. Daarom lezen we: „Daal af en zit in het stof, gij maagd, dochter van Babel, zit op de aarde, er is geen troon meer, gij dochter der Chaldeeën; want gij zult niet meer genaamd worden de tedere, noch de wellustige” (Jesaja 47:1). Zo lezen we van de maagd, de dochter van Sion, en van de maagd Israël. „Er zijn zestig koninginnen en tachtig bijvrouwen, en maagden zonder getal. Een enige is Mijn duive, Mijn volmaakte, de enige van haar moeder, zij is de zuivere van degene die haar gebaard heeft” (Hooglied 6:8-9).
De vrouwen in Mattheüs 25 worden maagden genoemd om religieuze reden, omdat ze de Zoon van God trouw waren en Hem hartelijk liefhadden en omdat hun geweten, hun leven, hun leer en hun godsdienst zuiver waren. Zij waren niet verleid, maar hebben vastgehouden aan de eenvoud in Christus.
William Huntington,
predikant te Londen
(”De wijze en de dwaze maagden”, 1835)